ECLI:NL:CRVB:2019:2388
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante na ziekmelding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante had zich op 2 september 2013 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een onderzoek door een arts van het Uwv op 10 juni 2015, werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 31,54%, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering per 31 augustus 2015. De rechtbank had eerder de conclusies van deskundige H.M.Th. Offermans gevolgd, die de belastbaarheid van appellante had beoordeeld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2015.
In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat zij op de datum in geding leed aan zware psychische klachten en dat het rapport van deskundige Offermans niet leidend kon zijn. De Raad oordeelde echter dat de deskundige een zorgvuldig en volledig onderzoek had verricht en dat zijn conclusies afdoende gemotiveerd waren. De nieuwe medische informatie die appellante in hoger beroep aanvoerde, werd niet als voldoende beschouwd om af te wijken van de eerdere oordelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er voldoende functies beschikbaar waren voor appellante, ondanks de aanpassingen in de FML.
De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.792,- bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 170,- aan appellante moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.