ECLI:NL:CRVB:2019:238
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die werkzaam was als beoordelaar schadeservice, had haar dienstverband beëindigd en stelde dat zij recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had vastgesteld dat appellante na de voorgeschreven wachttijd geen recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante had zich ziek gemeld met klachten van vermoeidheid en psychische problemen, maar het Uwv concludeerde dat zij geschikt was voor bepaalde functies.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en alle relevante informatie hadden betrokken. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat er sprake was van een complex klachtenbeeld. De Raad heeft de rapporten van deskundigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het deskundigenrapport overtuigend was en dat appellante met ingang van 4 april 2014 geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellante geen recht had op ziekengeld.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door deskundigen en de mogelijkheid voor de bestuursrechter om het oordeel van onafhankelijke deskundigen te volgen, mits dit overtuigend is. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.