ECLI:NL:CRVB:2019:2370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
18/2739 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 7.054,50 aangevraagd voor de aanschaf van een elektrische rolstoel. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had dit pgb verstrekt, maar appellant betwistte dat hij een rolstoel van de leverancier Medipoint moest accepteren, gezien zijn slechte ervaringen met deze leverancier. Appellant stelde dat hij recht had op een rolstoel van een andere leverancier, maar het college en de Raad oordeelden dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet met Medipoint kon werken. De Raad concludeerde dat het college geen aanleiding had om het pgb te verhogen, omdat appellant niet kon onderbouwen dat hij een rolstoel van een andere leverancier nodig had. De eerdere slechte ervaringen met Medipoint en de gestelde psychische problemen werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

18.2739 WMO15

Datum uitspraak: 17 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 april 2018, 17/4768 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.E. Dekker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. Voor appellant is mr. Dekker verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L.E.W. Jansen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 8 februari 2017, in stand gelaten bij beslissing op bezwaar van 4 augustus 2017 (bestreden besluit), heeft het college appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 7.054,50 verstrekt. Het pgb is bedoeld voor de aanschaf van een elektrische rolstoel (rolstoel). De hoogte van het pgb heeft het college afgestemd op de kosten die het college zou moeten maken als de rolstoel in natura zou zijn geleverd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant bestrijdt niet dat het college voor het bedrag dat hem aan pgb is verleend bij Medipoint een voor hem aangepaste rolstoel kan verkrijgen. Het hoger beroep, zoals appellant ter zitting nader heeft toegelicht, spitst zich erop toe dat appellant meent dat van hem niet verlangd kan worden een rolstoel van Medipoint af te nemen. Hij wil gelet op zijn slechte ervaringen met een eerdere rolstoel niets met Medipoint te maken hebben. Nu hij is aangewezen op een andere leverancier, moet het pgb daarin kunnen voorzien, anders is het geen passende maatwerkvoorziening. Uit door hem overgelegde offertes van een andere leverancier blijkt dat hij met het pgb dat hem is toegekend bij die leverancier geen voor hem aangepaste rolstoel kan aanschaffen.
3.2.
Het college ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen gegronde reden waarom hij geen gebruik zou kunnen maken van een rolstoel van Medipoint. Het college ziet dan ook geen aanleiding om een hoger pgb te verstrekken.
3.3.
De Raad is met de rechtbank en het college van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is aangewezen op een rolstoel van een andere leverancier dan Medipoint. De gestelde eerdere slechte ervaringen van appellant met Hartingbank, de rechtsvoorganger van Medipoint, vormen daarvoor onvoldoende grond. Verder heeft appellant de door hem gestelde psychische problemen niet medisch geobjectiveerd onderbouwd. Anders dan appellant meent, hoeft van het college in zo’n situatie niet verwacht te worden daar nader onderzoek naar te doen. De beroepsgrond faalt.
3.4.
Uit wat in 3.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.A.E. Lageweg

NW