ECLI:NL:CRVB:2019:2345
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als accountmanager buitendienst werkte, is sinds 6 maart 2012 arbeidsongeschikt door nek-, schouder- en rugklachten na een auto-ongeluk. Het Uwv weigerde op 25 februari 2014 haar een uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft in latere besluiten (bestreden besluiten 2 en 3) weliswaar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante bleef van mening dat haar beperkingen niet goed waren beoordeeld.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep van appellante slaagt. De Raad oordeelt dat het Uwv de eerdere besluiten niet langer handhaaft en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de arbeidskundige gronden van appellante ook niet slagen. De Raad heeft de besluiten van het Uwv vernietigd en het beroep tegen het besluit van 19 februari 2018 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.139,20.