ECLI:NL:CRVB:2019:2291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
17/5572 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Appellant, die als schoonmaker werkte, was sinds 14 november 2011 uitgevallen door fysieke en psychische klachten. Het Uwv had hem in 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar in 2015 vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering per 30 maart 2016. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De Raad benoemde een deskundige die concludeerde dat de belastbaarheid van appellant op 30 maart 2016 conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was. De deskundige oordeelde dat de FML voldoende rekening hield met de beperkingen van appellant, waaronder zijn zwakbegaafdheid en de noodzaak voor begeleiding. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, rekening houdend met zijn beperkingen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5572 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
5 juli 2017, 15/4686 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 juli 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door een meervoudige kamer plaatsgevonden op 14 februari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
Het onderzoek is na de zitting heropend. De Raad heeft een verzekeringsarts als deskundige benoemd.
Op 8 februari 2019 heeft L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts bij Ergatis, als deskundige rapport uitgebracht.
Partijen hebben een zienswijze ingediend.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht op een (nadere) zitting te worden gehoord. De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft werkzaamheden als schoonmaker verricht bij [werkgever] (werkgever) voor 34,08 uur per week. Op 14 november 2011 is hij vanwege fysieke en met name psychische klachten uitgevallen voor deze werkzaamheden.
1.2.
Bij besluit van 11 november 2014 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 30 oktober 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 1 oktober 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 3 november 2014.
1.3.
Het bezwaar van werkgever tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 28 juli 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant vanaf
26 augustus 2015 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 mei 2015, met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 juni 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen niet te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met zowel de licht verstandelijke beperking van appellant als zijn fysieke klachten aanvullende beperkingen opgenomen in de FML van 11 mei 2015. Ook is uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat appellant in staat moet worden geacht op zelfstandigheidsniveau 3 te functioneren. Omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eerst in beroep de juiste functies aan de schatting ten grondslag heeft gelegd, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zijn in stand gelaten omdat voldoende gemotiveerd is dat deze functies, uitgaande van de belastbaarheid zoals omschreven in de FML van 11 mei 2015, voor appellant geschikt zijn. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de loongerelateerde uitkering niet per 26 augustus 2015 ingetrokken had moeten worden, maar per 30 maart 2016. De rechtbank heeft daarom bepaald dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant eindigt per 30 maart 2016 en dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij met name psychisch meer beperkt is, in het bijzonder ten aanzien van de aspecten verwerkingssnelheid en begeleidingsbehoefte. Appellant heeft verzocht een deskundige in te schakelen. Verder heeft hij aangevoerd dat onvoldoende is gemotiveerd waarom zijn opleidingsniveau in bezwaar is opgeschaald van
1 naar 2, waarom de geselecteerde functies gelet op zijn arbeidsverleden en zijn beperkingen geschikt zijnen waardoor hij in korte tijd van 80 tot 100% minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft een (lichte) verstandelijke beperking. In geschil is of de WIA-uitkering van appellant, gelet op de in de FML van 11 mei 2015 opgenomen beperkingen, terecht met ingang van 30 maart 2016 is ingetrokken. Ter zitting heeft appellant kenbaar gemaakt zich te kunnen vinden in de beperking die op onderdeel 1.9.2 van de FML is opgenomen: aangewezen op vaste, bekende werkwijzen (routine-afhankelijk), zelfstandigheidsniveau 3. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of in de FML van 11 mei 2015 in voldoende mate rekening is gehouden met de trage verwerkingssnelheid van appellant en met zijn begeleidingsbehoefte.
4.2.
De door de Raad benoemde deskundige heeft in haar rapport van 8 februari 2019 overwogen dat bij appellant op de in deze zaak in geding zijnde datum, 30 maart 2016, sprake is van een stemmingsstoornis, zwakbegaafdheid en fysieke klachten van longen, rug en linkerschouder. In de FML van 11 mei 2015 is volgens de deskundige in voldoende mate tegemoet gekomen aan de beperkingen die bij appellant aan de orde zijn op basis van zijn zwakbegaafdheid. De trage verwerkingssnelheid komt tot uiting in het aangewezen zijn op vaste, bekende werkwijzen, een voorspelbare werksituatie, werk waarin geen hoog handelingstempo voorkomt en werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. De begeleidingsbehoefte is eveneens adequaat ingeschat door aan te geven dat appellant is aangewezen op werk onder rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding, waarbij hij in staat wordt geacht eenvoudige handelingen zelf uit te voeren en bij veranderingen om hulp kan vragen of hulp aangeboden krijgt. Ten aanzien van de lichamelijke belastbaarheid is in voldoende mate rekening gehouden met de geobjectiveerde klachten van longen, rug en linkerschouder. Zo er op datum in geding sprake was van een dysthyme stoornis, vastgesteld in 2012, dan is daarmee met de beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren in voldoende mate rekening gehouden. De conclusie van de deskundige luidt daarom dat de belastbaarheid van appellant op 30 maart 2016 conform de FML van 11 mei 2015 is.
4.3.
In reactie op het deskundigenrapport heeft appellant verwezen naar zijn (eerder aangevoerde) arbeidskundige bezwaren, te weten het arbeidsverleden van appellant, het opleidingsniveau dat in bezwaar is opgeschaald van 1 naar 2 en de medische geschiktheid van de geselecteerde functies.
4.4.
Het Uwv heeft daarop verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 februari 2018 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 februari 2018.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent
.Hierbij is van belang dat de deskundige uitgebreid op de aspecten verwerkingssnelheid en begeleidingsbehoefte is ingegaan en gemotiveerd heeft onderbouwd waarom met de in de FML van 11 mei 2015 opgenomen beperkingen in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de beperkingen die voor appellant op basis van zijn zwakbegaafdheid aan de orde zijn. De conclusie van de deskundige dat de belastbaarheid op 30 maart 2016 conform de FML van 11 mei 2015 is, is dan ook navolgbaar.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 11 mei 2015, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 6 oktober 2015 en 12 februari 2018 voldoende gemotiveerd dat de voor appellant in beroep geselecteerde functies, rekening houdende met zijn beperkte belastbaarheid, geschikt voor hem zijn. In laatstgenoemd rapport is tevens nader toegelicht dat het opleidingsniveau van appellant in bezwaar terecht op 2 is gesteld.
4.7.
Het betoog van appellant dat geen rekening is gehouden met zijn arbeidsverleden faalt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 9 februari 2018 en
13 januari 2017 genoegzaam uiteengezet dat appellants arbeidsverleden toont dat appellant, ondanks zijn beperking, langdurig in staat was zich in diverse functies te handhaven gedurende periodes dat het werk niet aan veranderingen onderhevig was. Met de noodzaak dat appellant bij veranderende werkzaamheden begeleiding behoeft is, zoals uit wat onder 4.6 is overwogen volgt, in voldoende mate rekening gehouden in de FML.
4.8.
Het betoog van appellant dat onvoldoende is toegelicht waardoor hij in korte tijd van
80 tot 100% minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht faalt eveneens. Zowel ter zitting bij de rechtbank als in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 juli 2016 is inzichtelijk toegelicht onder welke omstandigheden appellant in korte tijd van 80 tot 100% naar minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden. Deze toelichting komt er op neer dat bij de primaire beoordeling ten onrechte naar krachten en bekwaamheden geschikte functies zijn verworpen.
5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.8 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover aangevochten. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade is bij deze uitkomst geen plaats.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M.A.A. Traousis
IvR