ECLI:NL:CRVB:2019:2288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
18/3977 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en bevestiging intrekking bijstandsuitkering wegens onvoldoende informatie over verblijfplaats

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de rechtbank Rotterdam. Verzoeker, die bijstand op basis van de Participatiewet had aangevraagd, had zijn recht op bijstand zien opschorten en intrekken door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn verblijfplaats, wat een schending van zijn inlichtingenverplichting inhoudt. Verzoeker had op 11 mei 2017 bijstand aangevraagd en was op de hoogte gesteld van de verplichting om veranderingen in zijn woon- en verblijfssituatie te melden. Ondanks dat verzoeker gebruik maakte van nachtopvang, kon hij niet aantonen dat hij aan zijn verplichtingen voldeed. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter direct uitspraak deed in de hoofdzaak omdat nader onderzoek niet nodig was. De zaak betreft belangrijke juridische principes rondom de inlichtingenverplichting van bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

18/3977 PW, 18/3978 PW, 19/1510 PW, 19/2257 PW-VV, 19/2273 PW-VV, 19/2333 PW-VV
Datum uitspraak: 27 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2018, 17/6440 (aangevallen uitspraak 1) en 17/7258 (aangevallen uitspraak 2) en van 21 februari 2019, 18/4031 (aangevallen uitspraak 3) alsmede op de verzoeken om toepassing van
artikel 8:81 van de Awb van respectievelijk 21 mei 2019, 22 mei 2019 en 24 mei 2019.
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. F.S. Jansen, advocaat, hoger beroepen ingesteld tegen aangevallen uitspraken 1 tot en met 3 en verzoeken om voorlopige voorzieningen gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019. Verzoeker is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.E. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft op 11 mei 2017 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd. Op het door verzoeker ondertekende aanvraagformulier staat vermeld dat op de bijstand van verzoeker maandelijks een bedrag van € 50,- zal worden gereserveerd voor (kosten van eerste) huur en van inrichtingskosten. Bij besluit van 19 juli 2017 heeft het college verzoeker met ingang van 17 april 2017 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een korting van 20% van het netto minimumloon wegens het ontbreken van woonkosten. Verzoeker maakt sinds 17 april 2017 gebruik van de nachtopvang, sinds 16 juni 2017 bij [naam nachtopvang] ([nachtopvang]). Verzoeker is er bij het toekenningsbesluit uitdrukkelijk op gewezen dat hij veranderingen in woon- en verblijfssituatie moet melden aan het college.
1.2.
Verzoeker heeft een uitkeringsspecificatie, gedateerd 27 juli 2017 (besluit 1), ontvangen. Deze uitkeringsspecificatie is de eerste na toekenning van de bijstand en heeft betrekking op de periode vanaf 17 april 2017 tot eind juli 2017. Uit deze specificatie blijkt dat in juli 2017 geen uitbetaling volgt. Volgens de uitkeringsspecificatie is met de toegekende bijstand eerst verrekend de door verzoeker in de periode van 17 april 2017 tot en met 21 mei 2017 ontvangen WW-inkomsten en bijbehorende vakantietoeslag tot een bedrag van € 609,28 en ingehouden de vakantiegeld reservering over de maanden juni en juli 2017 tot een bedrag van € 70,33, zodat totaal een netto bedrag over deze periode resteerde van € 1.756,63. Daarop is in mindering gebracht de sinds april 2017 aan verzoeker verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 600,20, de weekbetalingen tot een bedrag van € 515,10, de reservering voor de directe betaling van de ziektekostenverzekeringspremie over de maanden april tot en met juli tot een bedrag van € 468,- en de onder 1.1 genoemde reservering voor huur- en inrichtingskosten tot een bedrag van € 173,33. Aldus resteerde niets om uit te betalen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitkeringspecificatie.
1.3.
Blijkens een rapportage van 12 september 2017 heeft verzoeker op 17 augustus 2017 voor het laatst overnacht in [nachtopvang] en zijn ook daarna geen contactmomenten meer geregistreerd. Het college heeft vervolgens bij besluit van 12 september 2017 (besluit 2) het recht op bijstand van verzoeker met ingang van 18 augustus 2017 opgeschort en verzoeker in de gelegenheid gesteld om op uiterlijk 26 september 2017 het college te informeren waar hij sinds 18 augustus 2017 heeft verbleven. Verzoeker heeft vervolgens het college bij een ongedateerde brief als volgt geïnformeerd: “Ik verblijf momenteel in verschillende (nacht)opvangcentra in [woonplaats]. Dit doe ik al sinds april 2017 en verblijf onder ander bij: De Hille, [nachtopvang], De Meerpaal, De Steiger, De Sluis en het William Boothuis. Ik heb geen vaste verblijfplaats en moet vaak zoeken waar er een plek beschikbaar is in de bovenstaande adressen”. Het college heeft naar aanleiding van deze informatie de verschillende nachtopvangcentra om informatie verzocht. Hieruit bleek dat verzoeker in de maand september 2017 slechts één nacht en in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 25 oktober 2017 elf nachten gebruik heeft gemaakt van de nachtopvang. Het college heeft naar aanleiding van deze informatie bij besluit van 2 november 2017 (besluit 3) de bijstand van verzoeker met ingang van 18 augustus 2017 ingetrokken. Als gevolg van deze intrekking en het daardoor vrijvallen van de reserveringen is op 6 november 2017 een bedrag van € 826,33 nabetaald, betrekking hebbende op onder meer het bedrag aan reserveringen voor huur- en inrichtingskosten, zoals hiervoor genoemd.
1.4.
Het college heeft bij besluiten van 9 november 2017 (bestreden besluit 1), 25 oktober 2017 (bestreden besluit 2) en 12 januari 2018 (bestreden besluit 3) het bezwaar tegen respectievelijk de besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.
2. Bij aangevallen uitspraken 1 en 3 heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 3 ongegrond verklaard. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat verzoeker, ofschoon de reservering voor huur- en inrichtingskosten is nabetaald, hij in verband met de kosten in bezwaar bij zijn beroep belang heeft behouden en vervolgens het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Hij heeft nu geen inkomen en kan dat in verband met verlies van zijn verblijfsstatus ook niet krijgen. Hij zit zeer om geld verlegen.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld onder
4.1, dat tevens in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaken.
Reserveringen inzake verhuis- en inrichtingskosten (18/3978 PW)
4.4.
Verzoeker betwist dat met hem is besproken dat maandelijks reserveringen zouden plaatsvinden op zijn bijstand voor toekomstige verhuis- en inrichtingskosten en dat hij hiervoor toestemming heeft verleend. Deze reserveringen hadden dan ook niet op zijn bijstand in mindering mogen worden gebracht. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verwezen wordt naar het onder 1.1 door verzoeker ondertekende aanvraagformulier. Daarop is dit vermeld. Dat verzoeker de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, zoals hij heeft gesteld, om te weten wat hij ondertekende, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Bovendien zou, als dit zo is geweest, het op de weg van verzoeker hebben gelegen om de hulp van een derde in te roepen
4.5.
Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat alle inhoudingen in één keer op de bijstand van juli 2017 in mindering zijn gebracht, waardoor hij in juli 2017 geen bijstand heeft ontvangen. Deze beroepsgrond ontbeert een feitelijke grondslag. Op 16 juni 2017 is immers aan verzoeker nog een voorschot van € 600,20 toegekend en vanaf 25 juli 2017 heeft verzoeker wekelijks een betaling van € 128,78 ontvangen. Bovendien ontving verzoeker in de maanden april en mei inkomsten op grond van de WW, die op de bijstand in mindering werden gebracht. De reserveringen zijn hem na intrekking van de bijstand ook uitgekeerd. Uit de uitkeringsspecificatie volgt dus dat verzoeker wel bijstand ontving in juli 2017, ook al leidde dat niet tot een betaling aan hem. Gelet op het voorgaande slaagt deze beroepsgrond evenmin.
Opschorting en intrekking (18/3977 PW en 19/1510 PW)
4.6.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 18 augustus 2017 tot en met
2 november 2017.
4.7.
Verzoeker heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW en de intrekking van de bijstand ingevolge artikel 54, derde lid, van de PW gelijkluidende gronden aangevoerd, die neerkomen op het volgende. Hij was niet in verzuim met het verschaffen van gegevens over zijn verblijfsplaats. Verzoeker heeft ook zijn inlichtingenverplichting niet geschonden. Hij heeft alle nachten bij één van de opvangcentra in [woonplaats] verbleven, althans heeft zich iedere nacht bij een locatie aangemeld. Er was niet altijd ruimte bij een bepaalde locatie en dan werd hij naar een andere locatie doorgestuurd. Hij heeft hiervan niet altijd een notitie laten maken waardoor mogelijk misverstanden zijn ontstaan met betrekking tot de registraties.
4.8.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) zijn controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang voor de beantwoording van de vraag of de belanghebbende recht heeft op bijstand. Ook van iemand die dakloos is, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens over zijn feitelijke verblijfplaats verstrekt. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van de schending niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, belanghebbende recht heeft op bijstand.
4.9.
Gelet op het aantal nachten dat verzoeker in de te beoordelen periode in een nachtopvang heeft geslapen, stelt het college zich terecht op het standpunt dat verzoeker vanaf
18 augustus 2017 niet meer structureel gebruikmaakt van de nachtopvang. Verzoeker heeft niet met controleerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat hij vanaf die datum iedere nacht in één van de locaties van de nachtopvang heeft geslapen en dat er met de registraties van zijn meldingen iets verkeerd moet zijn gegaan. Hij heeft hiervan ook niet, anders dan hij heeft aangekondigd, nader bewijs bijgebracht. Dit betekent dat het college verzoeker mocht vragen inlichtingen te verschaffen over zijn verblijfplaats(en) na 18 augustus 2017. De onder 4.7 vermelde beroepsgrond dat verzoeker aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan door in nachtopvanglocaties te verblijven en dat derhalve het college niet de bevoegdheid toekwam om met ingang van die datum tot opschorting van het recht op bijstand van verzoeker over te gaan, slaagt dan ook niet.
4.10.
Verzoeker heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt waar hij vanaf 18 augustus 2017 verbleef gedurende de nachten dat hij niet in één van de locaties van de nachtopvang sliep. Uit 4.9 volgt dat hij daarmee de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Verzoeker heeft deze onduidelijkheid over zijn feitelijke verblijfplaats(en) niet weggenomen met als gevolg dat het recht op bijstand vanaf die datum niet is vast te stellen. Het college was daarom gehouden de bijstand vanaf 18 augustus 2017 in te trekken.
4.11.
Uit 4.4, 4.5, 4.9 en 4.10 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Gelet op 4.11 bestaat geen grond voor het treffen van voorlopige voorzieningen, zodat de verzoeken daartoe zullen daarom worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken 1 tot en met 3;
- wijst de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2019.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A.A.H. Ibrahim