Uitspraak
17.2934 ZW
OVERWEGINGEN
.Haar dienstverband is op 6 mei 2015 geëindigd. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar Ziektewet-uitkering te beëindigen. Appellante, die als huishoudelijke hulp werkte, had zich op 27 oktober 2014 ziek gemeld en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 27 november 2015, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische klachten, waaronder een paniekstoornis met agorafobie, niet adequaat waren beoordeeld en dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van hun besluit voldoende was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de medische en arbeidskundige onderbouwing in het bestreden besluit onvoldoende was, maar dat appellante hierdoor niet benadeeld was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.536,- bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 170,- aan appellante moest vergoeden.