ECLI:NL:CRVB:2019:2256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
17/1377 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering en de rol van psychiater in het besluitvormingsproces

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich op 5 december 2011 ziek meldde wegens psychische klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde dat zij vanaf 2 december 2013 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar beëindigde deze per 2 april 2016 omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv juist waren. Appellante had psychiater J. van der Meer laten onderzoeken, die concludeerde dat er geen objectieve psychiatrische stoornis was, maar dat de klachten vooral te maken hadden met een aanpassingsstoornis. De rechtbank vond dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van appellante en dat de geselecteerde functies passend waren.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed gemotiveerd waren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medisch onderzoek en de rol van psychiater in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

17.1377 WIA

Datum uitspraak: 26 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2017, 16/6032 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.L. de la Parra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Namens appellante is verschenen mr. De la Parra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.W. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als begeleidster gehandicaptenzorg voor 27 uur per week, heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie op 5 december 2011 ziek gemeld wegens psychische klachten. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 2 december 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA‑uitkering en per die datum 100% arbeidsongeschikt is. De uitkering is per 8 maart 2014 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellante op verzoek van een arts van het Uwv op 4 en 20 november 2015 onderzocht door psychiater J. van der Meer. Deze psychiater heeft in een rapport van 30 november 2015 geconcludeerd dat sprake is van symptoomaggravatie op basis waarvan een posttraumatische stressstoornis niet kan worden geobjectiveerd. De diagnose depressie kan niet worden aangetoond maar ook niet worden uitgesloten. Omdat er tijdens het onderzoek geen aanwijzingen zijn voor een dissociatie kan een dissociatieve stoornis evenmin worden bevestigd of uitgesloten. De psychiater heeft geconcludeerd dat de gepresenteerde klachten te interpreteren zijn in het licht van een aanpassingsproblematiek gelet op de complexe sociale situatie van appellante. Met inachtneming van de bevindingen van de psychiater als ook van de behandelend sector heeft een arts van het Uwv gerapporteerd en op 11 december 2015 beperkingen vastgesteld in alle rubrieken van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Nadat een arbeidsdeskundige passende functies heeft geselecteerd tot het vervullen waarvan appellante in staat is geacht, heeft het Uwv bij besluit van 1 februari 2016 het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA met ingang van 2 april 2016 beëindigd omdat zij met ingang van deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het tegen het besluit van 1 februari 2016 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 11 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 14 juni 2016 geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om van de primaire beoordeling af te wijken. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in zijn rapport van 11 juli 2016 tot de conclusie gekomen dat één van de geselecteerde functies waarop de schatting is gebaseerd, niet passend is te achten omdat de belastbaarheid van appellante daarin wordt overschreden. Binnen de geselecteerde functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een minder belastende functie kunnen selecteren. De overige geduide functies van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) zijn onveranderd geschikt voor appellante te achten. Op basis van de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% blijft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht, waarbij alle beschikbare informatie uit de behandelend sector is betrokken en gewogen en dat in opdracht van de arts van het Uwv een psychiatrische expertise heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat psychopathologie en/of een ernstige persoonlijkheidsproblematiek niet aan de orde is, hetgeen overeenkomt met de conclusies van de psychiatrische expertise. Aan de informatie van de behandelend sector komt niet de door appellante gewenste betekenis toe. Wat betreft de hartkloppingen zijn na de ablatie geen aanwijzingen meer voor hartritmestoornissen noch is appellante onder behandeling daarvoor. De gestelde stofallergie heeft appellante niet met medische stukken onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op deugdelijke wijze gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking en is ingegaan op de door appellante gebruikte medicatie. Voor de bij appellante bestaande klachten zijn verscheidende beperkingen aangenomen in de gebieden sociaal en persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen en werktijden. Met deze beperkingen wordt appellante belastbaar geacht voor psychisch niet belastende werkzaamheden. De geschiktheid van de geduide functies is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, onder herhaling van wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, betoogd dat ten onrechte de conclusies uit de expertise van psychiater Van der Meer zijn gevolgd en er ten onrechte geen waarde is gehecht aan de informatie van de behandelend sector GGZ. Uit de expertise van psychiater Van der Meer, gebaseerd op twee gesprekken, volgt niet dat er sprake is van symptoomaggravatie maar slechts dat er mogelijk aanwijzingen zijn. Evenmin volgt uit het rapport dat er sprake is van een psychiatrische stoornis; deze wordt evenmin uitgesloten. Ook de dissociatie kan de psychiater niet bevestigen noch uitsluiten. Dat de psychiater geen reden ziet voor beperkingen op persoonlijk en sociaal gebied staat haaks op de informatie van GGZ bij wie appellante gedurende lange tijd onder behandeling is. Uit deze informatie blijkt dat appellante onder behandeling is bij een psychotherapeut die gespecialiseerd is in traumabehandeling voor paniek- en angstklachten als ook PTSS-klachten vanwege traumatische gebeurtenissen in haar jeugd. Daarbij heeft appellante een zeer belastende en kwetsbare gezinssituatie waarin zij marginaal functioneert. De GGZ heeft bij appellante een depressieve stoornis, eenmalig, matig en PTSS vanwege traumatische gebeurtenissen in haar jeugd gediagnosticeerd. De verzekeringsartsen hebben haar klachten ernstig onderschat. Ondanks een lange periode van behandelingen bij de GGZ is haar belastbaarheid niet veranderd. Appellante acht zich volledig arbeidsongeschikt. De geduide functies zijn niet passend gelet op haar klachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies daarvan. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat dit onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, psychisch onderzoek en informatie van de behandelend sector. Omdat de medische situatie van appellante vraagtekens opriep, heeft de verzekeringsarts een expertise laten verrichten door psychiater Van der Meer. Van der Meer heeft een gedegen onderzoek verricht, waarbij hij informatie van de GGZ heeft bestudeerd, appellante twee maal heeft gesproken en psychiatrisch onderzoek heeft verricht. De conclusies uit dit onderzoek zijn voorzien van inzichtelijke motiveringen. Appellante kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat voorbij is gegaan aan de informatie van de GGZ, waarin de diagnose depressieve stoornis, eenmalig, matig en PTTS wordt genoemd. In het rapport heeft psychiater Van der Meer uiteengezet dat het onderzoek diverse inconsistenties vertoonde en dat de klachtenpresentatie op meerdere punten atypisch is en niet passend bij de bekende pathofysiologische patronen binnen de psychiatrie. Dit werd ondersteund door een verhoogde score op een symptoomvalidatietest waardoor de klachten niet zonder meer vertaald mogen worden naar een psychiatrische stoornis. De gepresenteerde klachten zijn vooral te interpreteren in het licht van een aanpassingsstoornis. Hierom hebben de verzekeringsartsen van het Uwv zich bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellante op het rapport van Van der Meer mogen baseren.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust wordt ook onderschreven. De grond dat de psychische situatie van appellante op de datum in geding zo ernstig was dat op grond daarvan tot volledige arbeidsongeschiktheid moet worden besloten, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd uiteengezet dat gelet op de criteria van het Schattingsbesluit ten aanzien van appellante niet gesproken kan worden van een situatie waarin geen duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden bestaan. De verzekeringsartsen hebben benoemd dat appellante een belastende en kwetsbare gezinssituatie heeft waarin zij als alleenstaande ouder, naast haar eigen klachten, de zorg heeft voor vier opgroeiende kinderen van wie er twee speciale zorg nodig hebben. Dit ondersteunt het oordeel van de verzekeringsartsen dat appellante een zekere belastbaarheid heeft en dat zij, met inachtneming van de in de FML gestelde beperkingen waarin psychische en energetische beperkingen zijn vastgesteld, in staat is arbeid te verrichten. Dat appellante zich uitsluitend wenst te richten op haar gezin, is begrijpelijk. Benadrukt moet worden dat het bij de Wet WIA alleen gaat om de medische beperkingen van de betrokkene zelf en niet om de belasting voortvloeiende uit de gezinssituatie, zie onder meer de uitspraak van de Raad van 6 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2328. Uitgaande van de diagnose aanpassingsstoornis bij een complexe sociale situatie, posttraumatische stressstoornis en ritmestoornis waarvoor ablatie, hebben de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd dat met de beperkingen in de FML van 11 december 2015 voldoende tegemoet wordt gekomen aan de klachten van appellante.
Appellante heeft noch in beroep noch in hoger beroep medische gegevens overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 11 december 2015. Uit het voorgaande volgt dat de medische grondslag van het bestreden besluit dient te worden onderschreven.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag liggende functies in verzekeringsgeneeskundig opzicht passend te achten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende overtuigend gemotiveerd dat de bij de schatting uiteindelijk geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn en binnen het bereik van appellante liggen. De signaleringen in de geselecteerde functies zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 11 juli 2016 naar behoren gemotiveerd.
4.4.
Uit wat overwogen is in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.B. Kleiss, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019.
(getekend) R.B. Kleiss
(getekend) M.A.E. Lageweg

VC