ECLI:NL:CRVB:2019:225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
17/800 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering en geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante had een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigd na een herbeoordeling. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beëindiging ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van appellante op een deugdelijke manier hadden beoordeeld.

Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij fysiek en mentaal niet in staat is om 24 uur per week te werken en dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellante in essentie een herhaling zijn van wat eerder in bezwaar en beroep naar voren was gebracht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen juist was en dat er geen reden was voor een urenbeperking.

De Raad heeft de medische informatie die appellante in hoger beroep heeft ingediend, beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de eerdere beoordelingen. De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht geschikt voor appellante, en het hoger beroep is dan ook ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/800 WIA
Datum uitspraak: 16 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 december 2016, 16/4214 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. C.W.J. de Bont, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als personeelsplanner voor gemiddeld 23,91 uur per week. Aan appellante is met ingang van 1 september 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 26 november 2009 heeft appellante zich met linkerschouderklachten en psychische klachten vanuit de WW ziek gemeld. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 14 september 2011 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 24 november 2011 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 1 oktober 2014. Vanaf 1 oktober 2014 heeft appellante een WGA‑loonaanvullingsuitkering ontvangen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Naar aanleiding van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 8 januari 2016 de WGA‑loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 9 maart 2016 beëindigd. Daaraan lag een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 januari 2016 is bij beslissing op bezwaar van 9 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 maart 2016 en een rapport van 19 mei 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een reservefunctie geschrapt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat alle naar voren gebrachte klachten, te weten psychische klachten door een belaste thuissituatie, chronische schouderklachten, onverklaarbare spierpijnen, diabetes mellitus, hypertensie, obesitas, slaapapneu (OSAS) waarvoor CPAP, supraspinatuspeesletsel, hypertonie van de cervicale wervelkolom en hartritmestoornissen, op een deugdelijke en kenbare manier bij de medische beoordeling zijn betrokken. Verder heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsartsen psychisch en lichamelijk onderzoek hebben verricht en dat zij informatie uit de behandelend sector in hun beoordeling hebben betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de medische belastbaarheid van appellante op 9 maart 2016 in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 9 maart 2016 heeft gereageerd op de gronden in beroep en daarin inzichtelijk en uitgebreid heeft gemotiveerd waarom appellante niet voldoet aan de criteria om een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft verder overwogen er voldoende van overtuigd te zijn dat de belastbaarheid van appellante zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2015 in de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet wordt overschreden. De rechtbank is voorts van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies geschikt zijn voor appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij fysiek en mentaal niet in staat is om 24 uur per week arbeid te verrichten. Volgens appellante is er ten onrechte geen urenbeperking aangenomen door de verzekeringsartsen. Appellante heeft erop gewezen dat zij heeft geprobeerd om gedurende twee dagen 4 uur per dag vrijwilligerswerk te verrichten, maar dat zij vanaf oktober 2016 tot 22 januari 2017 maar twee keer 4 uur per dag vrijwilligerswerk heeft kunnen verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante medische informatie overgelegd van neuroloog P.E. Vos van 16 november 2016, van reumatoloog P.J.H. Lanting van 17 januari 2017 en een beoordeling van röntgenfoto’s van de borstkas door E. Dannenberg van 5 november 2016.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in bezwaar en in beroep tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat wat appellante in beroep heeft aangevoerd en aan medische stukken heeft overgelegd geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de beperkingen van appellante niet juist door de verzekeringsarts zijn weergegeven in de FML van 26 november 2015 en dat er geen reden is voor een urenbeperking. De aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
De medische informatie die appellante in hoger beroep in het geding heeft gebracht, werpt geen ander licht op de zaak. In een rapport van 16 oktober 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de in hoger beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft voor twijfel aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom in de bevindingen van neuroloog Vos, van reumatoloog Lanting en van Dannenberg geen aanleiding wordt gezien om meer beperkingen aan te nemen voor de klachten van appellante dan de beperkingen die in de FML van 26 november 2015 zijn neergelegd. Deze stukken geven evenmin aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen reden is voor een urenbeperking.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 19 mei 2016 geselecteerde functies, gelet op de aan die functies verbonden belasting, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
md