ECLI:NL:CRVB:2019:2238
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en belastbaarheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die als schilder werkzaam was, had zich op 24 juni 2015 ziek gemeld met klachten aan zijn rechterarm en rug. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar beëindigde de uitkering per 23 juli 2016, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant ging hiertegen in bezwaar en beroep, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant correct hadden vastgesteld.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, waarbij hij stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische en lichamelijke beperkingen. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en overtuigend had gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de proceskosten af.