Uitspraak
18 241 PW
21 december 2017, 17/3013 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 11 november 2016 een aanvraag voor bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum had de aanvraag afgewezen, stellende dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner, X. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar het college had in hoger beroep de afwijzing gehandhaafd.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant en X in dezelfde woning woonden, wat het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding vervulde. Echter, het tweede criterium, dat van wederzijdse zorg, was niet voldoende aangetoond. Het college had niet kunnen onderbouwen dat appellant ook zorg droeg voor X, en de verklaringen van beide partijen werden niet als voldoende bewijs voor wederzijdse zorg beschouwd. De Raad oordeelde dat het college het bestreden besluit niet deugdelijk had gemotiveerd en dat de afwijzing van de aanvraag op deze grond niet terecht was.
Desondanks werd geoordeeld dat de appellant niet benadeeld was door het gebrek in de motivering, omdat het college ook had kunnen afwijzen op basis van onvoldoende informatie over de financiële situatie van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van gronden, en veroordeelde het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.024,-. Tevens werd bepaald dat het college het griffierecht van € 126,- aan appellant diende te vergoeden.