Uitspraak
18.1960 PW
26 februari 2018, 17/3145 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
Op 9 juli 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 februari 2018, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. Appellant had op 27 februari 2017 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van woninginrichting, welke aanvraag door het dagelijks bestuur was afgewezen. Het dagelijks bestuur stelde dat appellant niet had aangetoond dat hij geen gebruik kon maken van een voorliggende voorziening in de vorm van een lening bij de Nederlandse Kredietbank. De rechtbank oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat deze lening niet passend of toereikend was, en bevestigde daarmee de afwijzing van de aanvraag.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de gronden van appellant een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad vond de motivering van de rechtbank voldoende en concludeerde dat appellant geen nieuwe redenen had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door E.C.R. Schut, in aanwezigheid van griffier J. Borman.