Uitspraak
17.535 WIA
OVERWEGINGEN
H.W.B. Schreuder, orthopedisch chirurg, met daarbij een nader rapport van 6 oktober 2017 van Offermans ingebracht. In dit rapport heeft Offermans andermaal betoogd dat ook uit het letselschaderapport blijkt dat de rugklachten van appellant zijn onderschat. Meer en sterkere beperkingen dienen te worden vastgesteld in verband met sterk beperkte rotatiemogelijkheid van de romp, en buigmogelijkheid van de wervelkolom en de noodzaak om de aaneengesloten zitduur te beperken. Omdat de verzekeringsartsen en Offermans tot verschillende conclusies komen, had de rechtbank een deskundige moeten benoemen.
6 oktober 2017 van Offermans, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 20 december 2017 inzichtelijk gemotiveerd waarom deze rapporten geen nieuwe inzichten opleveren die aanleiding geven om te twijfelen aan de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 3 februari 2016 met betrekking tot de datum in geding, 5 oktober 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met juistheid erop gewezen dat het in dit geding gaat om de gezondheidssituatie van appellant op 5 oktober 2015. In het door appellant overgelegde letselschaderapport is een beschrijving gegeven van de klachten en beperkingen op 31 mei 2017 die appellant als gevolg van het ongeval in 1993 heeft overgehouden. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat deze beschrijving niet zonder meer kan worden teruggelegd naar 5 oktober 2015, omdat het onderzoek niet specifiek op die datum ziet. Daarnaast heeft appellant in 2016 een nieuwe operatie ondergaan waardoor de situatie ten tijde van het onderzoek door de letselschadespecialist niet als representatief kan worden gezien voor de datum in geding. Voorts is de letselschadespecialist van een ander beoordelingsstelsel uitgegaan dan gehanteerd wordt in een verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De door Offermans op basis van het letselschaderapport getrokken conclusie dat met de FML van 3 februari 2016 onvoldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant, slaagt dan ook niet. De motivering en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 20 december 2017 worden gevolgd. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd waarom voor de dyslexie bij appellant geen beperking is vastgesteld. Afgezien van het feit dat appellant geen objectieve onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat bij hem sprake is van dyslexie, blijkt dat appellant, ondanks zijn dyslectische klachten, diverse opleidingen met certificaat heeft afgerond en dat hij hiermee in het verleden in arbeid heeft kunnen functioneren. Het voorgaande betekent dat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling. Er is geen aanleiding een deskundige te benoemen.
BESLISSING
W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2019.