ECLI:NL:CRVB:2019:2200
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- W.M. Swinkels
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 2007 met psychische klachten was uitgevallen, had in 2008 recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. Deze uitkering werd in 2013 beëindigd vanwege inkomsten uit eigen onderneming. In 2015 verzocht appellant opnieuw om een WIA-uitkering, waarop een verzekeringsarts hem onderzocht en beperkingen vaststelde. Het Uwv concludeerde dat appellant in staat was om ongeveer 40 uur per week te werken, met enkele beperkingen op het gebied van werktijden en interactie met derden. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn klachten en beperkingen waren onderschat.
De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de verzekeringsartsen de noodzaak van een urenbeperking niet hadden erkend. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden dat appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van appellant te herzien. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die op € 3.067,57 werden vastgesteld, en wees het verzoek om schadevergoeding af.