ECLI:NL:CRVB:2019:2192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
17/5494 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende medische grondslag en toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet in aanmerking kwam voor een uitkering omdat haar medische beperkingen niet waren toegenomen in de periode van vijf jaar na de intrekking van haar WAO-uitkering. De Raad heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waarbij appellante had aangevoerd dat haar klachten waren toegenomen door stresserende omstandigheden. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe objectieve medische gegevens waren die de eerdere beoordelingen konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv juist was. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige en dat de eerdere conclusies over de medische situatie van appellante standhielden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.5494 WAO

Datum uitspraak: 4 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 juni 2017, 16/4070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Namens appellante heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, een aanvullend hoger beroepschrift ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 april 2008 heeft het Uwv appellante bericht dat haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 25 maart 2008 wordt ingetrokken. Bij uitspraak van de Raad van 23 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM9204) is dit besluit in rechte vast komen te staan.
1.2.
Appellante heeft zich op 16 januari 2011 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
Het Uwv heeft de aanvraag om een uitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid bij besluit van 19 mei 2011 afgewezen omdat de beperkingen van appellante niet waren toegenomen. Bij besluit van 26 oktober 2011 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 mei 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2011 bij uitspraak van 12 september 2012 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 1 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3206) de uitspraak van de rechtbank van 12 september 2012 bevestigd. De Raad heeft hierbij overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep na beoordeling van de ingebrachte medische informatie in meerdere rapporten inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat geen sprake is van toename van de beperkingen ten opzichte van het toestandsbeeld van appellante als neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 december 2007 die aan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 maart 2008 ten grondslag ligt.
1.3.
Appellante heeft zich op 24 februari 2015 opnieuw toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv heeft naar aanleiding van deze melding bij besluit van 24 februari 2016 geen WAO-uitkering aan appellante toegekend omdat ten opzichte van het medisch toestandsbeeld in 2011 tot aan 25 maart 2013 geen sprake is van toename van de beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen dit besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 28 juli 2016 onder meer vermeld dat diepgaande en herhaalde beoordelingen door zowel diverse behandelaars als beoordelaars nimmer een te objectiveren lichamelijke oorzaak voor de uitgebreide lichamelijke en psychosociale klachten aan het licht brachten. De lichamelijke klachten van appellante moeten worden gezien als reactie op psychosociaal belastende factoren, waaronder de intensieve zorg voor haar ouders in de laatste fase van hun leven, de zorg voor haar zieke partner en de zorg voor haar dochter die ook psychische problematiek heeft. Haar klachten zijn te zien als een normale en begrijpelijke reactie op deze omstandigheden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geen sprake van een te objectiveren afname van de belastbaarheid, maar juist een fors toegenomen belasting. Bij beslissing op bezwaar van 29 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 februari 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante alleen in aanmerking kan komen voor een WAO-uitkering op grond van artikel 43a van de WAO wanneer zij in de periode tussen 16 januari 2011 en 25 maart 2013 toegenomen arbeidsongeschikt is geworden uit dezelfde ziekteoorzaak. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. De rechtbank heeft erop gewezen dat de door appellante ingebrachte medische informatie deels in de vorige procedure is ingebracht. Voor zover het nieuwe informatie betreft bevat deze geen objectieve medische gegevens die een reden zouden kunnen vormen om aan de juistheid van de vastgestelde mogelijkheden en beperkingen van appellante te twijfelen. De rechtbank heeft daarom geen reden gezien om een deskundige in te schakelen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante claimt dat sprake is van toegenomen klachten. Door stresserende omstandigheden is sprake van een toename van haar lichamelijke klachten en een afname van haar belastbaarheid. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante gewezen op informatie van reumatoloog H.A. Cats van 14 mei 2013, de eindrapportage arbeidsonderzoek van 28 februari 2012 van Heliomare, die is opgesteld naar aanleiding van een belastbaarheidsonderzoek van 19 december 2011, en een rapport van psychiater H.L.S.M. Busard van 5 april 2013. De conclusie van het klinisch neuropsychologisch onderzoek uit 2009 van het Hersencentrum is blijkens de toelichting van de gemachtigde van appellante ter zitting uitsluitend bedoeld ter ondersteuning van het standpunt dat de onderzoeksbevindingen van Heliomare niet in relevante mate daarvan afwijken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht. Daarbij heeft het Uwv erop gewezen dat de overgelegde informatie eerder al betrokken is in de uitspraak van de Raad van 1 oktober 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO, voor zover hier van belang, vindt in het geval dat degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.2.
Bezien moet worden of de medische beperkingen van appellante zijn toegenomen in de periode van vijf jaar na de datum met ingang waarvan haar WAO‑uitkering is ingetrokken. Het gaat dan om toename ten opzichte van de beperkingen die zijn opgenomen in de FML van 3 december 2007, die gold op 25 maart 2008. In verband met de eerdere beoordeling naar aanleiding van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid van 16 januari 2011 ligt in deze procedure slechts de periode van 16 januari 2011 tot 25 maart 2013 ter beoordeling voor.
4.3.
In de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 1 oktober 2014 is de medische informatie die appellante in deze procedure opnieuw heeft overgelegd ook in de beoordeling betrokken. Op de rapportage van Heliomare van 28 februari 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 27 februari 2012 en 13 maart 2012 gereageerd. De rechtbank heeft die rapporten in haar uitspraak van 12 september 2012 betrokken, zich bij die reactie aangesloten en geoordeeld dat geen grond bestaat voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad heeft zich in de uitspraak van 1 oktober 2014 verenigd met dat oordeel van de rechtbank. Ook het rapport van reumatoloog Cats van 14 mei 2013 en het rapport van psychiater Busard van 5 april 2013 heeft de Raad betrokken in die uitspraak en het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover onderschreven.
4.4.
Uit de opnieuw overgelegde stukken is niet gebleken van een wijziging in de medische situatie van appellante na 16 januari 2011. Zowel de eindrapportage van Heliomare als ook het rapport van reumatoloog Cats bevat geen informatie die uitsluitend betrekking heeft op de periode 16 januari 2011 tot 25 maart 2013. Anders dan door appellante uitdrukkelijk bepleit bevat het rapport van psychiater Busard evenmin informatie die specifiek betrekking heeft op de in deze procedure te beoordelen periode. In dat rapport wordt immers, zoals ook ter zitting door de gemachtigde van appellante is bevestigd, geen onderscheid gemaakt in de periode waarover gerapporteerd wordt. Bovendien heeft de Raad in de uitspraak van 1 oktober 2014 de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in het oordeel dat het rapport van psychiater Busard onvoldoende concludent is. Voor een ander oordeel over het rapport bestaan geen aanknopingspunten. Voor benoeming van een deskundige bestaat om diezelfde reden evenmin aanleiding.
4.5.
De rechtbank heeft met juistheid de medische beoordeling door het Uwv gevolgd. De Raad onderschrijft de overwegingen in de aangevallen uitspraak volledig en maakt deze tot de zijne.
5. De overwegingen 4.3 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.I. Heijkoop

VC