ECLI:NL:CRVB:2019:2189
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de woonplaats van een studerende in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, werd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geconfronteerd met een herziening van haar studiefinanciering. De minister had vastgesteld dat appellante ten tijde van de controle niet woonde op haar basisregistratie personen (brp)-adres, wat leidde tot een terugvordering van € 1.447,46. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de verklaringen van appellante inconsistent en tegenstrijdig waren, en dat de overgelegde reisgegevens niet voldoende bewijs boden om haar als uitwonende studerende aan te merken. De Raad benadrukte dat feitelijk wonen op het brp-adres vereist is voor het verkrijgen van studiefinanciering als uitwonende student. De Raad volgde het oordeel van de rechtbank dat aannemelijk was dat appellante niet op haar brp-adres woonde ten tijde van de controle, en dat de bevindingen van de controleurs niet konden worden weerlegd door de verklaringen van appellante.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier.