ECLI:NL:CRVB:2019:2186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
17/7382 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet met betrekking tot financiële situatie en inlichtingenverplichting

Op 18 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/7382 PW-PV, waarin het hoger beroep van de appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2017 werd behandeld. De appellant, woonachtig in Duitsland, was niet verschenen op de zitting, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard zich liet vertegenwoordigen door mr. A. Blok. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Participatiewet (PW).

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De intrekking van bijstand was gebaseerd op artikel 54, vierde lid, van de PW, en de terugvordering op artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW. De Raad oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van financiële bijdragen, verkopen op Marktplaats.nl en stortingen op zijn bankrekeningen. Hierdoor was er geen duidelijkheid over zijn financiële situatie, wat noodzakelijk is om het recht op bijstand vast te stellen.

De Raad concludeerde dat het college terecht tot intrekking en terugvordering was overgegaan, en dat de gronden van het hoger beroep niet relevant waren voor de intrekking op basis van artikel 54, vierde lid, van de PW. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, en het proces-verbaal werd ondertekend door de griffier L.R. Daman en het lid van de enkelvoudige kamer P.W. van Straalen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2017, 17/2692 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard (college)
Zitting heeft: P.W. van Straalen, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: L.R. Daman
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Blok.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een intrekking van bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (PW), een intrekking van bijstand op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW en een terugvordering van bijstand.
De gronden van het hoger beroep zien niet op de intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW, zodat voorligt de intrekking van bijstand over de periode van 1 april 2016 tot en met 8 november 2016 (te beoordelen periode) en de terugvordering van bijstand over de periode van 1 april 2016 tot en met 30 november 2016 tot een bedrag van € 8.551,13.
Aan de intrekking heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van:
financiële ondersteuning door zijn broer en een vriend;
verkoop van goederen via marktplaats;
stortingen op de bankrekeningen van appellant;
het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden als bodypainter.
Niet in geschil is dat appellant over de gehele te beoordelen periode de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de hierboven onder 1, 2 en 3 vermelde feiten en omstandigheden. Het college stelt zich, gelet op het gegeven dat appellant desgevraagd geen inzicht heeft gegeven in de omvang en/of de herkomst van de door hem ontvangen en gestorte bedragen, terecht op het standpunt dat als gevolg daarvan in de te beoordelen periode een onduidelijke financiële situatie is ontstaan waardoor het recht op bijstand van appellant niet is vast te stellen. Alleen al op grond hiervan was het college gehouden tot intrekking en terugvordering over te gaan. De gronden die zien op de werkzaamheden als bodypainter hoeven gelet daarop geen bespreking. De intrekking en terugvordering berusten op een voldoende grondslag.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L.R. Daman (getekend) P.W. van Straalen
rh