ECLI:NL:CRVB:2019:2155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens ontbreken van beroepsgronden en overschrijding van de hersteltermijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn recht op een WIA-uitkering had beëindigd. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het pro forma beroepschrift geen beroepsgronden bevatte en de appellant dit verzuim niet binnen de gestelde termijn van vier weken had hersteld.
De gemachtigde van de appellant voerde in hoger beroep aan dat hij in het pro forma beroepschrift had verzocht om uitstel voor het indienen van de inhoudelijke gronden totdat hij het dossier had ontvangen. De Raad overwoog echter dat het beroepschrift volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de gronden van het beroep moet bevatten. De rechtbank had de appellant de gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen, maar de ingediende beroepsgronden waren te laat.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de niet-ontvankelijkverklaring op zijn plaats was. De argumenten van de appellant voor uitstel werden niet als verschoonbaar beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.