ECLI:NL:CRVB:2019:2154
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongegrondverklaring bezwaar WW-uitkering en invordering kosten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van appellant met betrekking tot zijn WW-uitkering. Appellant had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze uitkering herzien en een bedrag van € 275,50 teruggevorderd. Appellant had bezwaar aangetekend tegen deze terugvordering, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing in eerdere uitspraken, waartegen appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de besluiten van het Uwv in rechte vaststaan en dat appellant niet voldoende gronden heeft aangevoerd tegen de hoogte van de invordering of de aanmaningskosten van € 7,-. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bezwaar van appellant ongegrond was, omdat hij geen zelfstandige gronden had aangevoerd tegen de hoogte van het invorderingsbedrag. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een kostenvergoeding.
De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van relevante gronden in bezwaarprocedures en de noodzaak voor appellanten om hun standpunten goed te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen van appellant niet slagen en bevestigde de aangevallen uitspraken zonder veroordeling in proceskosten.