ECLI:NL:CRVB:2019:2150

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
18/2572 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nabestaandenuitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die een nabestaandenuitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft haar uitkering per 1 mei 2015 ingetrokken, omdat haar jongste kind 18 jaar werd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is. De Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard, gebaseerd op een advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat concludeerde dat appellante niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij lijdt aan een chronische depressie en dat de Svb ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij geschikt is voor de geselecteerde functies. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de Svb terecht heeft geweigerd appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.

De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelt dat de medische grondslag van het besluit van de Svb deugdelijk is en dat er geen aanleiding is voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, met M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 juni 2019.

Uitspraak

18.2572 ANW

Datum uitspraak: 20 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2018, 17/6488 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving vanaf januari 2003 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Op 14 april 2015 is haar jongste kind 18 jaar geworden. Bij besluit van 23 maart 2015 heeft de Svb de uitkering van appellante met ingang van 1 mei 2015 ingetrokken.
1.2.
Appellante heeft tegen het besluit van 23 maart 2015 bezwaar ingediend en daarbij aangevoerd dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is en daarom nog wel recht heeft op een nabestaandenuitkering.
1.3.
Bij besluit van 23 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard onder de overweging dat appellante – volgens een advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 5 september 2017 – niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het door het Uwv verrichte onderzoek naar de medische toestand van appellante zorgvuldig is geweest. Voor een ernstige psychiatrische stoornis ontbreken objectiveerbare afwijkingen of stoornissen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het medicijngebruik dat wordt genoemd in het rapport van de behandelend psychiater, bekeken en is van mening dat het gaat om beperkt gebruik van medicijnen dat – gelet op de lage doseringen – niet in overeenstemming is met een ernstige psychiatrische stoornis. De rechtbank is van oordeel dat de Svb zijn beslissing heeft mogen baseren op het door het Uwv uitgevoerde onderzoek, waarin appellante, in aanwezigheid van een tolk, door de verzekeringsarts en de door het Uwv ingeschakelde psychiater is onderzocht. Appellante heeft in beroep geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv. Nu uit het dossier en hetgeen op de zitting is aangevoerd geen aanknopingspunten zijn gebleken dat dit onderzoek onvolledig is geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.1.
In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat zij gelet op informatie van de behandelend sector lijdende is aan een chronische depressie en dat zij op grond van die ernstige psychiatrische stoornis meer beperkt is en dat er dan ook ten onrechte passende functies zijn gevonden. Voorts verzoekt appellante de Raad een deskundige te benoemen.
3.2.
Onder verwijzing naar het bestreden besluit verzoekt de Svb om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de vraag of de Svb terecht heeft geweigerd appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
4.2.
Wettelijk kader
4.2.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW.
Artikel 11 van de ANW luidt:
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.2.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
5.1.
Inhoudelijke beoordeling.
5.1.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in de kern gelijk aan die welke zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden bij de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Raad onderschrijft dan ook hetgeen de rechtbank onder 5 tot en met 11 van de aangevallen uitspraak overweegt, wat is samengevat in overweging 2 van deze uitspraak. Terecht komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerde medische grondslag. De rechtbank wijst er daarbij terecht op dat de verzekeringsarts van het Uwv appellante zelf heeft gezien op het spreekuur en lichamelijk heeft onderzocht. Deze arts heeft daarna reden gezien de psychiater drs. D. Lam in te schakelen. In zijn rapport van 25 juli 2007 komt die psychiater tot de conclusie dat er onvoldoende argumenten zijn om een psychiatrische stoornis of ziekte waarschijnlijk te achten. De rechtbank is dan ook terecht van oordeel dat de Svb zijn beslissing heeft mogen baseren op het door het Uwv uitgevoerde onderzoek waarbij appellante, in aanwezigheid van een tolk, door de verzekeringsarts en de door het Uwv ingeschakelde psychiater is onderzocht. Appellante heeft in beroep geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv. Gelet op het voorgaande ziet de Raad evenals de rechtbank geen reden een onderzoek door een deskundige te initiëren.
5.1.2.
Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst zijn de voor appellante geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag liggen, in medisch opzicht voor haar geschikt. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft op toereikende wijze gemotiveerd dat de bij de functies voorkomende signaleringen aan die geschiktheid niet in de weg staan. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is uitgaande van die functies minder dan 45%.
5.2.
Conclusie
5.2.1.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.1 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.2.2.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.D.F. de Moor
md