ECLI:NL:CRVB:2019:2150
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- M.D.F. de Moor
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake nabestaandenuitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die een nabestaandenuitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft haar uitkering per 1 mei 2015 ingetrokken, omdat haar jongste kind 18 jaar werd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is. De Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard, gebaseerd op een advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat concludeerde dat appellante niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij lijdt aan een chronische depressie en dat de Svb ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij geschikt is voor de geselecteerde functies. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de Svb terecht heeft geweigerd appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelt dat de medische grondslag van het besluit van de Svb deugdelijk is en dat er geen aanleiding is voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, met M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 juni 2019.