ECLI:NL:CRVB:2019:2135
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor een verzekerde zonder werkgever in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich ziek had gemeld vanuit een werkloosheidssituatie, betwistte de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij niet langer recht had op ziekengeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante. Appellante stelde dat zij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen, maar de Raad oordeelde dat hiervoor geen medische onderbouwing was. De geselecteerde functies werden als medisch geschikt beoordeeld.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad benadrukte dat het niet gaat om de subjectieve ervaring van appellante, maar om de objectieve medische vaststelling van haar beperkingen. De uitspraak concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.