ECLI:NL:CRVB:2019:2135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
17/2283 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor een verzekerde zonder werkgever in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich ziek had gemeld vanuit een werkloosheidssituatie, betwistte de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij niet langer recht had op ziekengeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante. Appellante stelde dat zij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen, maar de Raad oordeelde dat hiervoor geen medische onderbouwing was. De geselecteerde functies werden als medisch geschikt beoordeeld.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad benadrukte dat het niet gaat om de subjectieve ervaring van appellante, maar om de objectieve medische vaststelling van haar beperkingen. De uitspraak concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.2283 ZW

Datum uitspraak: 20 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 februari 2017, 16/957 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. Rispens, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Bolier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als docente Engels. Op 11 februari 2014 heeft zij zich, vanuit een werkloosheidssituatie, ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het UWV appellante op 9 december 2014 gezien. Deze arts heeft appellante niet geschikt geacht voor haar eigen werk, maar wel voor ander gangbare arbeid, met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 68,53% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 januari 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 11 maart 2015 geen ziekengeld meer krijgt, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat er geen reden is om de medische beoordeling voor onjuist te houden. De verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben onderzoek verricht en uitgebreid gerapporteerd. In de FML van 17 december 2014 zijn beperkingen opgenomen. Niet gebleken is dat de artsen een onvolledig of onjuist beeld van appellante hadden. Het gaat er daarbij niet om hoe appellante haar klachten ervaart, maar om de medische objectivering ervan. Er zijn geen arbeidskundige gronden ingediend. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de functies passend.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij nog altijd veel lichamelijke en psychische klachten ervaart. Zij is niet in staat om in arbeid te hervatten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek door de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest. Appellante is door beide artsen onderzocht en de artsen hebben duidelijk gemotiveerd hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij door haar lichamelijke en psychische klachten niet in staat is tot het verrichten van arbeid. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht overwogen dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. Met de chronische sinusitis en de aspecifieke pijnen die verband houden met de door appellante ervaren mentale spanningen is rekening gehouden door het stellen van beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en werktijden. Voor de stelling van appellante dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen ontbreekt een medische onderbouwing.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) J. Smolders

VC