ECLI:NL:CRVB:2019:2091

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
17/5527 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid in het kader van WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die zich in 2012 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv concludeerde dat zij na de wachttijd niet meer recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd in staat geacht om de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur te vervullen.

Na een nieuwe ziekmelding in 2014 en een beoordeling door het Uwv, werd vastgesteld dat appellante per 9 december 2015 weer geschikt was voor haar maatgevende arbeid. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar concentratieproblemen haar belemmerden in het uitvoeren van de functie.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen. De Raad bevestigde dat appellante geschikt was voor de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur, en dat er geen noodzaak was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17/5527 ZW
Datum uitspraak: 20 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 juli 2017, 16/2075 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bouwman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als woonbegeleider. Op 28 mei 2012 heeft zij
zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 26 mei 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellante per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd met haar beperkingen in staat geacht onder meer de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur te vervullen.
1.2.
Appellante heeft zich met ingang van 24 november 2014 opnieuw ziek gemeld met
psychische en lichamelijke klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Bij besluit van 7 december 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 9 december 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de ZW, omdat zij met ingang van deze datum weer geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid, zijnde de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 februari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en voldoet het aan de eisen die daarvoor gelden. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante die voortvloeien uit de medische gesteldheid van haar rug. Wat de knie van appellante betreft heeft het Uwv volgens de rechtbank voldoende beperkingen aangenomen voor lopen en staan alsmede door rugbelastende aspecten in de functies te voorkomen. Dat desalniettemin meer beperkingen moeten worden aangenomen wegens de vastgestelde milde gonartrose heeft appellante naar het oordeel van de rechtbank niet met stukken onderbouwd. Ook over de schouderklachten van appellante heeft de rechtbank geoordeeld dat hiervoor geen onderbouwing aanwezig is. De rechtbank heeft overwogen dat met de psychische klachten van appellante voldoende rekening is gehouden door het aannemen van beperkingen voor het hanteren van emoties en het intensief samenwerken. Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin worden gesteld dat het cognitief functioneren van appellante of haar concentratievermogen in de weg staan aan het uitoefenen van de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het aannemen van een urenbeperking dan wel voor het benoemen van een deskundige. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellante met ingang van 9 december 2015 terecht heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wegens haar lichamelijke en psychische klachten concentratieproblemen ervaart en daarom de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur niet kan verrichten. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De arts van het Uwv heeft de dossiergegevens bestudeerd, een uitgebreide anamnese afgenomen en appellante zowel psychisch als lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de arts van het Uwv heroverwogen door eveneens dossierstudie te verrichten en het bijwonen van de hoorzitting. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegevens van de behandelend sector, waaronder informatie van de huisarts, orthopeed, anesthesioloog, oogarts, afdeling cardiologie en POH GGZ, bij zijn beoordeling betrokken en afdoende gemotiveerd hoe hij tot zijn standpunt is gekomen.
4.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellante. De artsen van het Uwv hebben rekening gehouden met de toegenomen psychische en lichamelijke problematiek van appellante door aanvullende beperkingen aan te nemen voor ‘hanteren van emoties van anderen’, ‘intensief samenwerken’, ‘lopen’ en ‘staan’. De artsen van het Uwv hebben afdoende toegelicht dat appellante ondanks haar verminderde belastbaar ten opzichte van de WIA-beoordeling in 2014 nog steeds geschikt is voor het uitoefenen van de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur omdat het met name een zittende functie betreft en de psychische beperkingen in die functie geen belemmering vormen. Voor het aannemen van aanvullende beperkingen in verband met de nek-, schouder-, arm- en handklachten van appellante heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat hiervoor geen medische onderbouwing aanwezig is.
4.4.
Wat betreft de concentratieproblemen van appellante wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 19 mei 2017 en 29 mei 2017 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat geen neurologische oorzaak voor deze klachten kan worden aangewezen. Bij de MMSE heeft appellante een hoge score behaald voor haar cognitieve functioneren en daarnaast wordt in de brief van de neuroloog geen melding gemaakt van een verminderde concentratie. Bovendien heeft de arts van het Uwv tijdens het psychisch onderzoek naar de aandacht, concentratie en overige cognitieve functies van appellante evenmin bijzonderheden waargenomen. Gelet hierop heeft het Uwv terecht geen verdergaande beperkingen aangenomen voor de door appellante ervaren concentratieproblemen.
4.5.
Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de artsen van het Uwv. Dit betekent dat er geen aanleiding is een deskundige in te schakelen. Het Uwv heeft appellante terecht in staat geacht tot het vervullen van één van de in het kader van de WIA‑beoordeling geselecteerde functies, namelijk de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) W.M. Swinkels

VC