ECLI:NL:CRVB:2019:2083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
18/135 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en terugvordering wegens niet woonachtig op opgegeven adres

Op 18 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 december 2017. De zaak betreft de intrekking van bijstand, terugvordering van bijstands kosten en het opleggen van een boete aan de appellant, die niet woonachtig was op het opgegeven adres. De appellant had zijn inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat hij niet op het opgegeven adres woonde. De Raad heeft vastgesteld dat de oproeping voor de zitting correct was geschied, ondanks dat de appellant niet aanwezig was en niet bereikbaar was via het opgegeven e-mailadres. De Raad heeft de beslissing van het college om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, alsook de boete op te leggen, bevestigd.

De appellant voerde aan dat hij wel degelijk op het opgegeven adres woonde, omdat hij zorg droeg voor zijn zieke vader. Echter, de Raad oordeelde dat de verklaring van de appellant niet voldoende was om aan te tonen dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had. Tijdens een huisbezoek werd vastgesteld dat de woning niet was ingericht en dat er geen persoonlijke spullen aanwezig waren. De Raad concludeerde dat de appellant niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

De opgelegde boete werd door het college gemotiveerd op basis van gemiddelde verwijtbaarheid en rekening houdend met de draagkracht van de appellant. De Raad oordeelde dat de boete evenredig was aan de ernst van de overtreding en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.135 PW-PV

Datum uitspraak: 18 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 december 2017, 17/1622 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
Zitting heeft: P.W. van Straalen, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: L.R. Daman
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Massier. Appellant is niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal hoger beroep ingesteld. Bij brief van
2 november 2018 heeft mr. Küçükünal zich als advocaat aan de hoger beroepsprocedure onttrokken. Via het door mr. Küçükünal opgegeven e-mailadres van appellant, die sinds december 2017 in Oostenrijk zou wonen, heeft de Raad geen contact met appellant kunnen krijgen. Dit is aanleiding geweest appellant op 30 april 2019 via een bericht in de Staatscourant voor de zitting op te roepen. De oproeping is juist geschied. Dat appellant na de datum oproeping alsnog in de basisregistratie personen staat ingeschreven, staat hieraan niet in de weg.
Het gaat in deze zaak om de intrekking van bijstand met ingang van 1 november 2016, een terugvordering van kosten van bijstand over de periode van 1 november 2016 tot en met 31 maart 2017 tot een bedrag van € 5.439,45 en een boete van € 1.176,-.
Aan het bestreden besluit van 19 juli 2017, voor zover hier van belang, ligt ten grondslag dat appellant niet woonde op het opgegeven adres. Hij heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden door dit niet te melden, als gevolg waarvan het college het recht op bijstand niet kan vaststellen. Bij het opleggen van de boete heeft het college rekening gehouden met de draagkracht van appellant en is uitgegaan van een gemiddelde verwijtbaarheid.
Appellant voert in de eerste plaats aan dat hij wel degelijk zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Hij was veel bij zijn ouders, omdat hij de zorg voor zijn zieke vader op zich had genomen.
Deze grond slaagt niet. Appellant heeft op 4 april 2017 verklaard dat de woning op het opgegeven adres nog moest worden ingericht, maar dat dit vanwege de ziekte van zijn vader op een laag pitje stond. Die verklaring vindt steun in de bevindingen tijdens het huisbezoek. Tijdens het huisbezoek bleek dat de koelkast leeg was en – net als de router en de tv – niet was aangesloten. Meubels zaten voor een deel nog in de verpakking. In de keuken was geen keukengerei aanwezig en ook persoonlijke spullen, zoals administratie, lenzenvloeistof en medicijnen waren niet aanwezig. Met de onderzoeksbevindingen is komen vast te staan dat appellant wellicht voornemens was om te gaan wonen op het opgegeven adres, maar dat hij daar in de hier te beoordelen periode zijn hoofdverblijf niet heeft gehad. Dit volgt ook uit de verklaring die appellant in het kader van een latere aanvraag heeft afgelegd, inhoudende dat hij feitelijk nooit op het opgegeven adres heeft verbleven of gewoond.
De omstandigheid dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres in verband met de zorg die hij verleende voor zijn vader, is niet van belang. Appellant had moeten melden dat hij niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Appellant heeft dit niet gedaan. Hij heeft daarmee zijn inlichtingenverplichting geschonden. Het college was dan ook gehouden de bijstand in te trekken en terug te vorderen en tevens een boete op te leggen.
Het college is bij het opleggen van de boete, anders dan appellant stelt, niet uitgegaan van grove schuld, maar van een gemiddelde verwijtbaarheid. Niet gebleken is dat en waarom appellant van de schending geen verwijt kan worden gemaakt. Het college heeft voorts rekening gehouden met de draagkracht van appellant. De opgelegde boete is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over appellant gebleken omstandigheden.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L.R. Daman (getekend) P.W. van Straalen