ECLI:NL:CRVB:2019:207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
17/3597 AOW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toekenning AOW-pensioen voor gehuwde status

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, bijgestaan door mr. N. Saidi, heeft in beroep geageerd tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die hem een AOW-pensioen voor een gehuwde heeft toegekend, terwijl hij meent recht te hebben op een AOW-pensioen voor een ongehuwde. De Svb werd vertegenwoordigd door mr. S. Herder.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant als gehuwde moest worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat appellant zijn hoofdverblijf deelt met zijn ex-echtgenote en zij samen drie kinderen hebben. De Raad oordeelde dat, ongeacht de meerderjarigheid van de kinderen, er sprake is van een gezamenlijke huishouding, zoals bedoeld in de AOW.

De Raad wees erop dat de eerdere toekenning van een uitkering op basis van de IOAW aan appellant, waarbij geen gezamenlijke huishouding werd aangenomen, niet relevant is voor de beoordeling van de AOW. De AOW en IOAW zijn verschillende wetten en de beoordeling van het recht op AOW-pensioen dient te geschieden op basis van de bepalingen van de AOW. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3597 AOW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2017, 16/8049 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 8 januari 2019
Zitting heeft: J.L. Boxum als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: J. Smolders
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N. Saidi, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Herder.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Bij besluit van 20 juli 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 november 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb appellant met ingang van 21 september 2016 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW-pensioen) voor een gehuwde toegekend.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant heeft hij recht op een AOW-pensioen voor een ongehuwde. Het hoger beroep slaagt niet.
Niet in geschil is dat appellant zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als zijn
ex-echtgenote en dat uit hun relatie drie kinderen zijn geboren. Gelet hierop heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat uit artikel 1, vijfde lid, aanhef en onder b, van de AOW voortvloeit dat een gezamenlijke huishouding aanwezig wordt geacht. Dat de kinderen inmiddels meerderjarig zijn, is daarbij niet van belang. De gestelde omstandigheid dat sprake is van een commerciële relatie kan daaraan evenmin afdoen. Gelet op artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW heeft de Svb appellant daarom terecht als gehuwde aangemerkt.
De omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam per 5 november 2013 een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) aan appellant had toegekend naar de norm voor een alleenstaande, en daarbij geen gezamenlijke huishouding tussen appellant en zijn ex-echtgenote had aangenomen, maakt niet dat de Svb gehouden was ook geen gezamenlijke huishouding aan te nemen. Dit is reeds niet het geval omdat de IOAW en de AOW verschillende wetten zijn en het besluit met betrekking tot het recht op
AOW-pensioen dient te worden genomen met inachtneming van de bepalingen uit de AOW en niet met de bepalingen uit de IOAW.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Smolders (getekend) J.L. Boxum
md