ECLI:NL:CRVB:2019:2056
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die tot 22 april 2009 als schoonmaker werkte, had zich per 28 februari 2012 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 25 februari 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De appellant werd geschikt geacht voor de functie van productiemedewerker in de metaal- en elektro-industrie.
Na een nieuwe ziekmelding op 29 juli 2015 en een beoordeling door een verzekeringsarts, concludeerde het Uwv op 24 oktober 2016 dat de appellant per 22 oktober 2016 weer geschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de conclusie van de verzekeringsartsen konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de appellant per 22 oktober 2016 geschikt was voor de eerder geselecteerde functie en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.