ECLI:NL:CRVB:2019:2047

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
17/6181 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsverlening wegens weigering medewerking aan huisbezoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving, weigerde op 20 maart 2017 zijn medewerking te verlenen aan een huisbezoek dat onderdeel was van een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn bijstandsverlening. De appellant heeft ook geweigerd het gespreksverslag van dat gesprek te lezen en te ondertekenen. Naar aanleiding van deze weigering heeft het Drechtstedenbestuur besloten om de bijstand van de appellant te beëindigen met ingang van 20 maart 2019, omdat hij niet voldeed aan de medewerkingsverplichting zoals vastgelegd in de Participatiewet.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De appellant voerde aan dat zijn weigering om mee te werken aan het huisbezoek niet aan hem kon worden toegerekend, omdat hij psychische problemen had, met name op het gebied van agressieregulatie. Hij stelde dat hij zich onheus bejegend voelde door de medewerkers van het bestuur en dat hij door boosheid niet adequaat kon reageren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat er geen reden was om de juistheid van het verslag van het gesprek in twijfel te trekken. Uit het verslag bleek dat de appellant zich bewust was van de gevolgen van zijn weigering om mee te werken aan het huisbezoek.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestuur terecht de bijstand had beëindigd, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld zonder medewerking aan het huisbezoek. De Raad concludeerde dat de appellant verantwoordelijk was voor zijn weigering om mee te werken en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6181 PW-PV

Datum uitspraak: 18 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2017, 17/4288 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
Zitting heeft: F. Hoogendijk
Griffier: V.Y. van Almelo
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2019. Namens appellante is
mr. I. van Baaren, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. van Zwieten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant heeft in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de hem verstrekte bijstand in een gesprek op 20 maart 2017 geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een aansluitend huisbezoek op het uitkeringsadres en geweigerd het gespreksverslag van dat gesprek te lezen en te ondertekenen. Het bestuur heeft hierin aanleiding gezien om bij besluit van 20 maart 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 juni 2017 (bestreden besluit), de bijstand van appellant te beëindigen met ingang van 20 maart 2019. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant de medewerkingsverplichting, zoals neergelegd in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet, niet is nagekomen.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hiertegen aangevoerd dat hem niet is te verwijten dat hij niet aan het huisbezoek heeft meegewerkt, omdat hij lijdt aan psychische problemen, in het bijzonder op het vlak van agressieregulatie. Het verzoek om medewerking te verlenen aan het huisbezoek is volgens appellant - voor zover dat daadwerkelijk is gedaan, wat hij betwijfelt - bij hem niet doorgedrongen. De oorzaak daarvan was een enorme boosheid, die was ontstaan tijdens het gesprek doordat appellant zich onheus bejegend voelde door medewerkers van het bestuur. Die hielden hem foutieve informatie voor, bijvoorbeeld dat hij was gezien bij het adres van zijn vriendin, terwijl alleen de door hem gebruikte auto was gezien. Ook meende appellant dat zijn woorden werden verdraaid. Daardoor was hij van streek geraakt, zodat hij niet meer adequaat kon reageren.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
Volgens het verslag van het gesprek op 20 maart 2019 dat niet door appellant, maar wel door de toezichthouders, is ondertekend, hebben de toezichthouders appellant duidelijk verzocht mee te werken aan een huisbezoek en hebben zij appellant uitgelegd wat het gevolg zou zijn van het niet meewerken aan het huisbezoek. Volgens het verslag heeft appellant verklaard dat hij dit heeft begrepen. Verder heeft appellant volgens het verslag verklaard dat hij niet meewerkt omdat zijn uitkering toch wel wordt gestopt.
4.2.
Geen aanleiding bestaat om niet uit te gaan van de juistheid van de weergave van het gesprek in het verslag. Uit dat verslag is af te leiden dat appellant zich wel realiseerde wat van hem werd verwacht. Appellant heeft er desondanks, om hem moverende redenen, voor gekozen om niet aan het huisbezoek mee te werken. Voor zover appellant inderdaad door boosheid niet de meest verstandige houding heeft aangenomen tegenover de medewerkers van het bestuur komt dit voor zijn rekening en risico. Niet is gebleken dat hem die houding niet is aan te rekenen.
4.3.
Vaststaat dat het bestuur, gelet op de onderzoeksbevindingen, zonder huisbezoek niet kon vaststellen wat de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant was. Of appellant nog recht op bijstand had was daardoor niet te beoordelen.
5. Hieruit volgt dat het bestuur terecht de bijstand met ingang van 20 maart 2019 heeft beëindigd op de grond dat het recht op bijstand niet langer was vast te stellen, doordat appellant weigerde mee te werken aan het huisbezoek.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) V.Y. van Almelo (getekend) F. Hoogendijk