ECLI:NL:CRVB:2019:2041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
18/1140 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling na niet tijdig indienen van formulier door appellante

Op 18 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar AIO-aanvulling in te trekken. De Svb had op 1 mei 2017 het recht van appellante op de AIO-aanvulling opgeschort, omdat zij een formulier over verblijf en vermogen buiten Nederland niet tijdig had ingediend. Appellante had tot 3 april 2017 de tijd om het formulier in te vullen en terug te sturen, maar heeft dit niet gedaan. De Svb heeft appellante vervolgens de gelegenheid gegeven om het formulier tot 15 mei 2017 alsnog in te dienen, maar ook deze termijn is verstreken zonder dat het formulier is teruggestuurd. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit, waardoor dit in rechte vaststaat.

De Svb heeft op 19 mei 2017 de AIO-aanvulling van appellante ingetrokken, omdat het verzuim niet binnen de gestelde termijn was hersteld. Appellante heeft later, op 31 mei 2017, het formulier alsnog ingediend, maar dit was te laat. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen de intrekking ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de brieven van de Svb niet heeft ontvangen en dat haar omstandigheden, zoals leeftijd en medische klachten, haar hebben belemmerd om tijdig te reageren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de brieven niet heeft ontvangen en dat haar persoonlijke omstandigheden niet rechtvaardigen dat zij niet tijdig heeft gereageerd. Het hoger beroep is daarom ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1140 PW-PV

Datum uitspraak: 18 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2018, 17/3879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Zitting heeft: F. Hoogendijk
Griffier: V.Y. van Almelo
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2019. Namens appellante is
mr. M. Gümüs, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. De Svb heeft bij besluit van 1 mei 2017 (opschortingsbesluit) het recht van appellante op een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) met ingang van 3 april 2017 opgeschort met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet (PW). De Svb heeft appellante tweemaal verzocht - bij brieven van 2 februari 2017 en 14 maart 2017 - om het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) binnen vier weken ingevuld terug te sturen. Appellante had daartoe uiteindelijk tot 3 april 2017 de tijd. De Svb heeft appellante bij het opschortingsbesluit nog tot 15 mei 2017 de gelegenheid gegeven om het formulier alsnog ingevuld terug te sturen. Zij heeft het formulier niet binnen die hersteltermijn teruggestuurd. Tegen het opschortingsbesluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt. Dat staat daardoor in rechte vast.
2. De Svb kan ingevolge artikel 54, vierde lid, van de PW de AIO-aanvulling intrekken als het verzuim op grond waarvan de AIO-aanvulling is opgeschort niet binnen de daarvoor gestelde termijn wordt hersteld. De Svb heeft bij besluit van 19 mei 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 juni 2017 (bestreden besluit), op die grond de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 4 april 2017 ingetrokken. Appellante heeft het formulier alsnog ingevuld teruggestuurd op 31 mei 2017.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard. Appellante heeft daartegen aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat zij het formulier niet binnen de gestelde termijn heeft teruggestuurd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.1.
Appellante heeft in dit verband gesteld dat zij de brieven van 2 februari 2017 en de rappelbrief van 14 maart 2017 niet heeft ontvangen. De ontvangst daarvan is hier echter, gelet op het opschortingsbesluit, dat in rechte vaststaat, niet aan de orde. Appellante heeft in hoger beroep tevens gesteld dat zij het opschortingsbesluit niet heeft ontvangen. Zij heeft die stelling echter niet aannemelijk gemaakt. In dit verband is van betekenis dat zij niet heeft betwist dat het opschortingsbesluit op juiste wijze aan haar adres is verzonden en tevens dat zij ter zitting van de rechtbank bij herhaling heeft verklaard dat zij dat besluit wel heeft ontvangen. De enkele bewering dat zij rond de tijd is beroofd, wellicht ook van het opschortingsbesluit, doet daaraan niet af. Hetzelfde geldt voor haar niet onderbouwde stelling dat door een veelheid aan brievenbussen op haar adres brieven wel eens verkeerd worden bezorgd.
3.2.
Appellante heeft verder in dit verband naar voren gebracht dat zij, zoals zij stelt, op leeftijd is, slecht ter been is, diverse medische klachten heeft en de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Deze omstandigheden brengen echter niet mee dat haar van het niet tijdig terugsturen van het formulier geen verwijt is te maken. Met die omstandigheden is immers niet verklaard waarom zij niet tijdig het formulier heeft ingestuurd dan wel met de Svb contact heeft opgenomen om haar belemmeringen te bespreken. Daarbij komt dat niet is gebleken dat appellante zich niet eerder dan zij heeft gedaan heeft kunnen laten bijstaan door een derde.
4. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) V.Y. van Almelo (getekend) F. Hoogendijk
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep