ECLI:NL:CRVB:2019:2027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
18/1031 WSF-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing naar de rechtbank wegens niet ontvangen uitnodiging voor zitting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2017. De zaak betreft een geschil over de ontvangst van een uitnodiging voor een zitting, die volgens appellante noch haar gemachtigde heeft bereikt. De rechtbank had in strijd met artikel 8:37 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld door de uitnodiging enkel per gewone post te verzenden, terwijl de wet voorschrijft dat cruciale berichten aangetekend of met ontvangstbevestiging moeten worden verzonden. Dit is van belang om te waarborgen dat betrokkenen daadwerkelijk op de hoogte zijn van belangrijke procesmomenten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank in dit geval niet voldoende had gezorgd voor de juiste verzending van de uitnodiging, waardoor appellante haar recht om de zitting bij te wonen niet heeft kunnen uitoefenen. Het hoger beroep van appellante slaagde, en de aangevallen uitspraak werd vernietigd. De Raad besloot de zaak terug te wijzen naar de rechtbank voor een volledige behandeling in twee instanties, zoals door appellante was verzocht. Tevens werd de minister in de proceskosten van appellante veroordeeld, en het betaalde griffierecht werd aan appellante terugbetaald.

Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte communicatie in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor verzending van belangrijke documenten.

Uitspraak

18.1031 WSF-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2017, 17/1861 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 22 mei 2019
Zitting heeft: J. Brand
Griffier: D.S. Barthel
Ter zitting zijn verschenen: mr. N. Roos als vertegenwoordiger van appellante en mr. drs. E.H.A. van den Berg als vertegenwoordiger van de minister

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst de zaak terug naar de rechtbank;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van appellante, die voor het hoger beroep zijn begroot op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad het betaalde griffierecht van € 126,- aan appellante terugbetaalt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. In het dossier van de rechtbank, zoals dat naar de Raad is gestuurd, bevinden zich de uitnodigingen aan appellantes gemachtigde en aan de minister voor de zitting van de rechtbank van 11 januari 2018. Op deze uitnodigingen is aangekruist dat deze per gewone post zijn verzonden. Uit het dossier blijkt niet, mede gelet op de doornummering van de gedingstukken, dat het desbetreffende bericht van 20 november 2017 – ook – aangetekend of bij brief met ontvangstbevestiging naar partijen is verzonden, terwijl artikel 8:37 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) laatstbedoelde twee wijzen van verzending, in beginsel, voorschrijft. Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM2732) dat, blijkens de toelichting op genoemde bepaling uit de Awb het de bedoeling van de wetgever is, op bepaalde cruciale momenten in het proces gewaarborgd is dat de in artikel 8:37 van de Awb genoemde berichten de betrokkene(n) daadwerkelijk bereiken, in verband waarmee aangetekende verzending of verzending per brief met ontvangstbevestiging in beginsel is voorgeschreven. Nu verzending per gewone post, zoals in dit geval is gebeurd, een dergelijke waarborg niet biedt, ook niet na de verzending van een vooraankondiging per gewone post, en appellante zich erover heeft beklaagd dat zij haar recht om de zitting van de rechtbank bij te wonen niet heeft kunnen uitoefenen – terwijl bij gebrek aan enige aanwijzing voor het tegendeel moet worden aangenomen dat de uitnodiging als bedoeld in artikel 8:56 van de Awb appellante noch haar gemachtigde heeft bereikt – heeft de rechtbank in strijd met artikel 8:37 van de Awb gehandeld.
2. Dat betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
3. Nu appellante heeft aangegeven prijs te stellen op volledige behandeling van haar zaak in twee instanties en de minister zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de Raad, wordt aanleiding gezien de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb terug te wijzen naar de rechtbank.
4. Conform vaste rechtspraak bij terugwijzing zal voor het hoger beroep een proceskostenveroordeling ten laste van het bestuursorgaan worden uitgesproken.
5. Het voor het hoger beroep betaalde griffierecht zal door de griffier van de Raad aan appellante worden terugbetaald.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) D.S. Barthel (getekend) J. Brand

NW