In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2017. De zaak betreft een geschil over de ontvangst van een uitnodiging voor een zitting, die volgens appellante noch haar gemachtigde heeft bereikt. De rechtbank had in strijd met artikel 8:37 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld door de uitnodiging enkel per gewone post te verzenden, terwijl de wet voorschrijft dat cruciale berichten aangetekend of met ontvangstbevestiging moeten worden verzonden. Dit is van belang om te waarborgen dat betrokkenen daadwerkelijk op de hoogte zijn van belangrijke procesmomenten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank in dit geval niet voldoende had gezorgd voor de juiste verzending van de uitnodiging, waardoor appellante haar recht om de zitting bij te wonen niet heeft kunnen uitoefenen. Het hoger beroep van appellante slaagde, en de aangevallen uitspraak werd vernietigd. De Raad besloot de zaak terug te wijzen naar de rechtbank voor een volledige behandeling in twee instanties, zoals door appellante was verzocht. Tevens werd de minister in de proceskosten van appellante veroordeeld, en het betaalde griffierecht werd aan appellante terugbetaald.
Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte communicatie in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor verzending van belangrijke documenten.