ECLI:NL:CRVB:2019:2003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
17/4032 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als onderhoudsmonteur/chauffeur werkte, had zich op 24 februari 2015 ziek gemeld met diverse klachten. Na een Ziektewetbeoordeling door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat hij met ingang van 24 maart 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door het Uwv in een bestreden besluit van 18 augustus 2016 gehandhaafd.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het onderzoek door de artsen van het Uwv niet zorgvuldig was geweest, met name omdat er geen informatie was opgevraagd bij zijn behandelend psychiater. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven vanwege onzorgvuldige voorbereiding. De verzekeringsarts had moeten informeren naar de diagnose en behandeling van appellant voordat hij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onderschreef.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en droeg het Uwv op om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.048,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van medische gegevens in het kader van de Ziektewet.

Uitspraak

17.4032 ZW

Datum uitspraak: 13 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 april 2017, 16/7837 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.R. Bissessur, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bissessur. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als onderhoudsmonteur/chauffeur voor 38 uur per week. Het dienstverband is op 1 juni 2011 geëindigd. Appellant heeft zich op 24 februari 2015 ziek gemeld met pijnklachten aan de rug, COPD en schildklierklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
In het kader van een eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft een verzekeringsarts appellant op 21 december 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 januari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 28 januari 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 24 maart 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant stelt zich samengevat op het standpunt dat het onderzoek door de artsen van het Uwv niet zorgvuldig is geweest. Ten onrechte is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie bij zijn behandelend psychiater opgevraagd. Zijn beperkingen op de aspecten persoonlijk en sociaal functioneren zijn onderschat. Daarnaast heeft appellant de medische geschiktheid van de geselecteerde functies betwist en gesteld dat zijn opleidingsniveau niet juist is vastgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het bestreden besluit wegens onzorgvuldige voorbereiding niet in stand kan blijven.
4.3.
Ten tijde van het onderzoek op 21 december 2015 was er geen sprake van psychische klachten. De FML van 12 januari 2016 bevat dan ook geen beperkingen op dat vlak. Op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 5 april 2016 is evenwel gebleken dat appellant op dat moment onder behandeling was van een psychiater en dat hij, ter behandeling van zijn klachten, quetiapine voorgeschreven had gekregen. Het had op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen om, alvorens de FML te onderschrijven, bij de behandelend psychiater informatie in te winnen over de bij appellant gestelde diagnose en de ingezette behandeling.
4.4.
De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen dus voor vernietiging in aanmerking. Het Uwv zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
4.5.
Gezien deze uitkomst komt de Raad thans niet toe aan beoordeling van de in hoger beroep aangevoerde arbeidskundige gronden.
4.6.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.024,- in beroep en € 1.024,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.048,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 18 augustus 2016;
- draagt het Uwv op om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met
inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad
kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag
van in totaal € 2.048,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Smolders

VC