ECLI:NL:CRVB:2019:1979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
17/5804 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en inhoudelijke beoordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellante, die zich op 2 april 2013 ziek meldde vanwege psychische klachten, had een WIA-uitkering ontvangen die op 31 maart 2015 was toegekend. Echter, op 22 februari 2016 werd haar loongerelateerde WGA-uitkering beëindigd en werd vastgesteld dat zij met ingang van 31 maart 2017 geen recht meer had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat zij vond dat de beroepsgronden die pas ter zitting waren aangevoerd niet konden worden meegenomen in de beoordeling.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte alleen rekening had gehouden met de argumenten die in het beroepschrift waren opgenomen en niet met de argumenten die ter zitting naar voren waren gebracht. Ook betwistte zij de zorgvuldigheid van de rapporten van het Uwv en stelde dat er tegenstrijdigheden in de rapporten waren. De Raad oordeelde echter dat er geen belemmeringen waren om de nieuwe gronden in hoger beroep te beoordelen, aangezien deze tijdig waren ingediend en het Uwv de gelegenheid had gekregen om hierop te reageren.

De Raad concludeerde dat de rapporten van het Uwv zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De argumenten van appellante werden verworpen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de geselecteerde functies passend waren binnen de belastbaarheid van appellante. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier M. Graveland.

Uitspraak

17/5804 WIA
Datum uitspraak: 19 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 juli 2017, 17/1244 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. S. Wortel, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde van appellante gemeld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. S. Wortel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als [naam functie]. Op
2 april 2013 heeft zij zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) toegekend met ingang van 31 maart 2015, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 22 februari 2016 is de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van
31 mei 2016 beëindigd en is aansluitend een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Tegen dit besluit heeft de (ex-)werkgever van appellante bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 16 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door (ex-)werkgever ingediende bezwaar gegrond verklaard. Het Uwv heeft het besluit van 22 februari 2016 herroepen en vastgesteld dat appellante met ingang van 31 maart 2017 (datum in geding) geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de beroepsgronden die eerst ter zitting zijn geconcretiseerd niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken. De rechtbank heeft daarom alleen rekening gehouden met wat in het beroepschrift is aangevoerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is en dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de klachten van appellante zijn onderkend en bij de beoordeling zijn betrokken. Appellante heeft geen nieuwe medische stukken ter onderbouwing van haar klachten overgelegd. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passen binnen de belastbaarheid van appellante zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2016.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij de beoordeling van het beroep ten onrechte alleen rekening is gehouden met hetgeen in het beroepschrift is aangevoerd en niet met hetgeen ter zitting aan de orde is gesteld. Voorts is appellante van mening dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de rapporten van het Uwv niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en tegenstrijdigheden bevatten. Appellante is van mening dat de brief van Indigo die zij in bezwaar heeft overgelegd ten onrechte ter zijde is geschoven. Uit die brief komen andere diagnoses naar voren dan waar de verzekeringsartsen van het Uwv vanuit zijn gegaan. Dit had volgens appellante voor het Uwv aanleiding moeten zijn om nadere medische informatie op te vragen. Bovendien blijkt uit de brief van Indigo dat de medische situatie van appellante niet is verbeterd. Daarom is appellante van mening dat het Uwv niet zonder nadere motivering had mogen afwijken van de beperkingen die zijn vastgesteld in de FML van
3 februari 2015. Zij is van mening dat de FML van 9 september 2016 niet juist is vastgesteld en dat dit ook invloed heeft op de geselecteerde functies. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat zij vanwege haar astma niet in staat is om een functie te vervullen waarin zij wordt blootgesteld aan soldeerdampen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals eerder overwogen is in de uitspraak van de Raad van 16 oktober 1998 (ECLI:NL:CRVB:1998:AA8751) staat geen geschreven of ongeschreven rechtsregel eraan in de weg dat in hoger beroep alsnog een inhoudelijke beoordeling plaatsvindt van gronden die door de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde buiten de beoordeling zijn gelaten, indien deze gronden tijdig aan de Raad kenbaar zijn gemaakt en gedaagde in de gelegenheid is geweest gemotiveerd op de bedoelde gronden te reageren. Appellante heeft in hoger beroep alle gelegenheid gehad, en daar ook gebruik van gemaakt, om haar standpunten naar voren te brengen. Het Uwv heeft hier in het verweerschrift op gereageerd. De Raad zal het geschil daarom beoordelen aan de hand van de gronden die appellante in hoger beroep kenbaar heeft gemaakt.
4.2.
De grond in hoger beroep dat de rapporten van het Uwv niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen slaagt niet. De arts heeft immers de dossiergegevens bestudeerd, een anamnese afgenomen en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de arts heroverwogen en de hoorzitting bijgewoond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht geen aanleiding gezien om nadere informatie in te winnen bij de behandelend sector, gegeven de reeds aanwezige informatie (waaronder de brief van Indigo van 22 juli 2016).
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals deze zijn vastgesteld door de artsen van het Uwv. Het feit dat Indigo uitgaat van een ernstige depressie maakt dit niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de brief van Indigo kenbaar in de beoordeling betrokken en op basis daarvan een urenbeperking van ongeveer 20 uur per week en ongeveer 4 uur per dag aangenomen. De arts heeft in het rapport van 17 mei 2016 gemotiveerd aangegeven waarom een aantal eerder gestelde beperkingen in de rubriek persoonlijk functioneren (in de FML van 3 februari 2015) in de huidige FML van 9 september 2016 niet meer zijn gehandhaafd. Het standpunt van appellante dat dit ten onrechte is nagelaten kan dan ook niet worden gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de door de arts aangenomen beperkingen (afgezien van de eerder genoemde urenbeperking) passend bij de psychische problematiek.
4.4.
Het oordeel dat de geselecteerde functies passen binnen de belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de FML van 9 september 2016, wordt ook onderschreven. De grond dat de functie soldering operator (SBC-code 111180) niet passend is vanwege blootstelling aan soldeerdamp slaagt niet. Uit het rapport van 11 november 2016 blijkt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat deze heeft aangegeven dat de belastbaarheid op dit punt niet wordt overschreden, omdat geen sprake is van overmatige soldeerdamp. Er is geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Graveland

VC