In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een beslissing op bezwaar van het Uwv niet-ontvankelijk verklaarde en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. De zaak betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich op 22 april 2014 ziek meldde. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 69,57% na een zorgvuldige medische beoordeling. Appellante betwistte deze vaststelling en voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de beperkingen te twijfelen.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft. De Raad oordeelde dat appellante terecht had aangevoerd dat de rechtbank het Uwv ten onrechte niet in de proceskosten had veroordeeld, aangezien appellante beroep moest instellen om een gewijzigde beslissing op bezwaar te bewerkstelligen. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.536,- en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad bevestigde verder de aangevallen uitspraak voor het overige, waarbij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 69,57% werd gehandhaafd.