ECLI:NL:CRVB:2019:1974
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen bankoverschrijving van WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had bezwaar gemaakt tegen een bankoverschrijving van € 371,77 die op 21 oktober 2016 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan hem was gedaan. Het Uwv had dit bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bankoverschrijving volgens hen geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had deze beslissing van het Uwv bevestigd.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat de betaling niet alleen een feitelijke uitvoering van het besluit van 16 oktober 2016 was, maar dat het Uwv na ontvangst van een brief van de deurwaarder had moeten overgaan tot herziening van het besluit. De Raad overwoog dat de bankoverschrijving geen rechtsgevolg had en dus niet als besluit kon worden aangemerkt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de appellant niet had gegriefd tegen het besluit van 16 oktober 2016 zelf.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier R.H. Koopman.