ECLI:NL:CRVB:2019:1969

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
17/3483 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die zich op 26 februari 2007 ziek meldde wegens psychische klachten. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv op 18 september 2015 werd haar uitkering per 18 november 2015 beëindigd, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was vastgesteld. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische beperkingen onvoldoende zijn erkend, met name in verband met haar borderline persoonlijkheidsstoornis en recente straatvrees. Het Uwv heeft de eerdere beslissing verdedigd, en de Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er geen aanleiding is om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen te betwisten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellante. De uitspraak is gedaan op 19 juni 2019.

Uitspraak

17.3483 WIA

Datum uitspraak: 19 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 maart 2017, 16/3989 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Yilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als reisadviseuse voor 16 uur per week. Zij heeft zich op 26 februari 2007 ziek gemeld wegens psychische klachten. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv appellante vanaf 23 februari 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Per 23 november 2010 is appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling op verzoek van de (ex-)werkgeefster is appellante onderzocht op het spreekuur van 18 augustus 2015 van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 augustus 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 18 september 2015 de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante beëindigd per 18 november 2015 omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 11 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van
5 april 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 10 mei 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts een onjuist beeld van de gezondheidstoestand van appellante op 18 november 2015 heeft gehad. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt van de verzekeringsarts heeft bevestigd, waarbij de verzekeringsarts bewaar en beroep rekening heeft gehouden met de verkregen informatie van de behandelend sociaal verpleegkundigen. De rechtbank volgt de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 januari 2017 waarin is aangegeven dat appellante met de voor haar gestelde diagnose in het verleden kennelijk naar tevredenheid heeft gefunctioneerd in een commerciële setting als reisadviseuse. Deze functie, waarbij ook sprake was van klantencontacten, kan niet als licht mentaal belastend worden aangemerkt. Appellante wordt per datum in geding geschikt geacht voor eenvoudig goed gestructureerd niet te stressvol werk. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om verzekeringsarts drs. B. Beekema van De Landelijke Expertisebalie te volgen in zijn standpunt dat een urenbeperking voor appellante geïndiceerd is. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt opdat deze functies voor appellante geschikt zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar de door haar in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. In aanvulling daarop heeft appellante gesteld dat zij door medische beperkingen als gevolg van borderline stoornis de geduide functies niet kan verrichten. Sinds enkele maanden heeft appellante tevens ernstige straatvrees. Het Uwv heeft volgens appellante onvoldoende beperkingen aangenomen. Zij verwijst daartoe naar het door haar in beroep overgelegde expertiserapport van De Landelijke Expertisebalie van 6 december 2016. Voorts heeft appellante gesteld thans onder behandeling van haar klachten te zijn en dat er een behandelplan zal worden opgesteld. Appellante stelt dat zij minimaal drie dagen per week onder behandeling dient te zijn waardoor zij dan niet beschikbaar is voor arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de psychische klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen ten aanzien van de klachten als gevolg van de borderline persoonlijkheidsstoornis van appellante per 18 november 2015 voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep, onder verwijzing naar het in beroep ingebrachte rapport van De Landelijke Expertisebalie van 6 december 2016, heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 januari 2017 inzichtelijk en afdoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om op basis van dit rapport tot een ander oordeel te komen ten aanzien van de belastbaarheid van appellante ten tijde van belang. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het rapport van 6 december 2016 niet een ander beeld geeft van de medische situatie van appellante per 18 november 2015. Bovendien is appellante niet door Beekema, verzekeringsarts van De Landelijke Expertisebalie, onderzocht. Ook is de in het rapport getrokken conclusie door Beekema, dat er aanleiding is de FML van 18 augustus 2015 te heroverwegen, niet met medische gegevens onderbouwd. Geoordeeld wordt dat dit rapport geen aanknopingspunten geeft voor twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
Voor een urenbeperking, zoals door Beekema geïndiceerd geacht, zijn evenmin aanknopingspunten in de onderliggende stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 januari 2017 met een verwijzing naar het dagverhaal en naar de aard van de klachten voldoende gemotiveerd toegelicht dat voor een urenbeperking geen reden was. Noch deze stukken, noch het door appellante gestelde in hoger beroep geeft aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellante niet een behandelplan heeft overgelegd waar zij in hoger beroep naar heeft verwezen.
4.4.
De stelling van appellante dat zij sinds enkele maanden ernstige straatvrees heeft, leidt evenmin leiden tot een ander oordeel. Met een verslechtering van de psychische gezondheidstoestand van appellante na de datum in geding kan in het kader van de onderhavige beoordeling immers geen rekening worden gehouden. Er bestaat daarom geen aanleiding de conclusies van het Uwv ten aanzien van de medische beperkingen van appellante per 18 november 2015 voor onjuist te houden.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 18 augustus 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante in medisch opzicht passend zijn te achten.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskoten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W.M. Swinkels

OS