ECLI:NL:CRVB:2019:1966
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering na beëindiging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant had zich op 31 januari 2008 ziek gemeld en ontving een WIA-uitkering die per 15 mei 2013 werd beëindigd omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellant meldde in 2015 dat zijn gezondheidssituatie was verslechterd, maar het Uwv weigerde opnieuw een uitkering toe te kennen, wat leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen, vooral psychische, door het Uwv waren onderschat en verwees naar medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen de medische informatie van appellant adequaat hadden beoordeeld en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordeling kon weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te raadplegen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.