ECLI:NL:CRVB:2019:1966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
17/5062 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering na beëindiging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant had zich op 31 januari 2008 ziek gemeld en ontving een WIA-uitkering die per 15 mei 2013 werd beëindigd omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellant meldde in 2015 dat zijn gezondheidssituatie was verslechterd, maar het Uwv weigerde opnieuw een uitkering toe te kennen, wat leidde tot een rechtszaak.

De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen, vooral psychische, door het Uwv waren onderschat en verwees naar medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen de medische informatie van appellant adequaat hadden beoordeeld en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordeling kon weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te raadplegen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.5062 WIA

Datum uitspraak: 19 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 juni 2017, 16/1082 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als [naam functie]. Hij heeft zich op
31 januari 2008 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 28 januari 2010, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Deze uitkering is beëindigd per 15 mei 2013, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid toen minder dan 35% was.
1.2.
Op 11 mei 2015 heeft appellant bij het Uwv gemeld dat zijn gezondheidssituatie met
ingang van 20 december 2014 is verslechterd. Hij heeft hierbij vermeld dat zijn psychische klachten zijn toegenomen.
1.3.
Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft het Uwv geweigerd om met ingang van
20 december 2014 opnieuw een WIA-uitkering aan appellant toe te kennen, omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij beslissing op bezwaar van
7 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Dat appellant het niet eens is met de vastgestelde beperkingen is onvoldoende voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Aan de wijze waarop appellant zijn klachten en belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Appellant heeft zijn standpunt naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd met objectieve medische informatie.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat, met name wat betreft zijn psychische klachten. Appellant heeft erop gewezen dat hij tijdens de procedures in bezwaar en beroep objectieve medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt met welke beperkingen hij wordt geconfronteerd ten gevolge van de bij hem gestelde diagnoses. Daarbij heeft hij verwezen naar een rapport van neuropsychologisch onderzoek (NPO) door B.J. Thoolen, GZ-psycholoog in opleiding tot klinisch psycholoog, van 8 december 2015. Ook heeft appellant verwezen naar brieven van zijn behandelend psychiater J.J.T. Aten van 10 juni 2015 en 14 december 2015. Hij is van mening dat de bij hem bestaande beperkingen onvoldoende zijn vertaald in de door het Uwv opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst. Appellant heeft verzocht om een psychiater als deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De verzekeringsartsen hebben de door appellant genoemde medische informatie van psycholoog en psychiater kenbaar bij de beoordeling betrokken. In hoger beroep heeft appellant bovendien geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.
4.2.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Graveland

VC