ECLI:NL:CRVB:2019:1963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
17/4558 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant had zich ziek gemeld op 12 november 2013 en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 11 januari 2016 om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige onderschreef.

In hoger beroep herhaalde appellant grotendeels de gronden die hij eerder had aangevoerd. Hij betoogde dat onvoldoende inzichtelijk was gemaakt waarom hij in staat werd geacht om de geselecteerde functies te vervullen, en dat zijn persoonlijke risico onvoldoende was meegewogen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die tot een ander oordeel zou leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant niet overschreed. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

17.4558 WIA

Datum uitspraak: 19 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
31 mei 2017, 16/5164 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Šimičević, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als re-integratie consulent/jobhunter. Op
12 november 2013 heeft hij zich ziek gemeld wegens psychische en lichamelijke klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Bij besluit van 11 januari 2016 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant met
ingang van 10 november 2015 een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 23 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Die heeft geconcludeerd dat het door appellant overgelegde rapport van verzekeringsarts Van den Oever van 3 april 2017 geen grond biedt om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de bevindingen bij het primaire onderzoek op 30 november 2015 duiden op een hooguit matige depressie. Ook in de informatie van de behandelaars wordt gesproken van een matige depressie. Er is geen informatie uit de behandelend sector van rond de datum in geding die duidt op meer fysieke beperkingen. De bevindingen in het rapport van verzekeringsarts Van den Oever dateren van een veel latere datum, namelijk 28 maart 2017. Met het gehoor is voldoende rekening gehouden in de door het Uwv opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk uiteengezet waarom de functies geschikt zijn voor appellant en de vastgestelde beperkingen niet te boven gaan.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waarom hij in staat wordt geacht om de geselecteerde functies te vervullen. Hij heeft erop gewezen dat hij in een lawaaiige omgeving geen spraak zal kunnen verstaan. Ook een functie waarbij veel gecommuniceerd wordt via de telefoon is niet passend. Appellant is van mening dat het persoonlijk risico onvoldoende is meegewogen. Een functie als productiemedewerker is volgens appellant niet passend omdat daarin gewerkt wordt met pneumatisch/elektrisch gereedschap. De functie samensteller acht appellant niet passend omdat daarin onder leiding van een teamcoach wordt gewerkt waarbij mondelinge toelichting wordt gegeven bij de schriftelijke instructies. Daarnaast heeft appellant gesteld dat hij beperkt is in het samenwerken met collega’s. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft appellant verwezen naar het in beroep overgelegde rapport van verzekeringsarts Van den Oever van 3 april 2017. Appellant heeft erop gewezen dat dit onderzoek is gebaseerd op dezelfde informatie als het onderzoek door de verzekeringsarts van verweerder. Er is daarom volgens appellant geen sprake van bevindingen van (ver) na de datum in geding.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Benadrukt wordt dat verzekeringsarts Van den Oever zijn conclusies heeft gebaseerd op een onderzoek dat heeft plaatsgevonden na de datum in geding. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel leidt.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De beperking voor verhoogd persoonlijk risico heeft de arbeidsdeskundige voldoende meegewogen. In het rapport van 6 juni 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, toegelicht waarom de belastbaarheid op dit punt niet wordt overschreden in de functie soldering operator (SBC-code 111180). In de overige door het Uwv geselecteerde functies is geen sprake van een verhoogd persoonlijk risico.
5. De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Graveland
GdJ