ECLI:NL:CRVB:2019:1956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
18/2541 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging aanstelling van reservist bij Defensie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een reservist bij het ministerie van Defensie, had verzocht om verlenging van zijn aanstelling, die was afgewezen. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er een dringend organisatiebelang was dat zijn dienstverband moest voortzetten. De appellant was sinds december 2009 werkzaam als reservist en had in de periode van 18 januari 2016 tot 1 april 2017 de functie van [functie 2] vervuld. Na een kennisgeving van ontslag per 1 april 2017 vanwege het bereiken van de leeftijd van 60 jaar, verzocht hij om verlenging van zijn aanstelling. Dit verzoek werd afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd ook ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de appellant zijn functie als burgerambtenaar kon blijven uitoefenen en dat er geen dringende reden was om zijn aanstelling in militaire dienst te verlengen. De Raad benadrukte dat de bevoegdheid tot ontslag discretionair is en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2541 MAW

Datum uitspraak: 6 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 april 2018, 17/7250 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Kroon, vertegenwoordigd door de staatssecretaris van Defensie (Kroon)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A. Visser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris van Defensie heeft namens de Kroon een verweerschrift ingediend, gereageerd op een verzoek van de Raad om een toelichting en nadere stukken ingezonden.
Namens appellant heeft mr. Visser nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Visser. De Kroon heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.I. Biharie-Pronk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is vanaf december 2009 bij het ministerie van Defensie werkzaam als reservist, laatstelijk als [rang] . Als reservist bij het [Dienst] is hem van 18 januari 2016 tot 1 april 2017 de functie van [functie 2] toegewezen. Appellant verrichtte de desbetreffende werkzaamheden bij de [Organisatie] en was in deze periode werkzaam in de functie van [functie 3] . Van
8 december 2016 tot 2 april 2017 werd hem opgedragen werk te verrichten bij de [Onderdeel] ( [Onderdeel] ).
1.2.
Nadat appellant bij brief van 16 december 2016 in kennis is gesteld van het per
1 april 2017 volgende ontslag vanwege het bereiken van de leeftijd van 60 jaar, heeft appellant bij rekest van 20 januari 2017 verzocht om verlenging van zijn aanstelling. Bij koninklijk besluit van 17 februari 2017 is aan appellant per 1 april 2017 eervol ontslag verleend op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 41, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Bij besluit van 9 maart 2017 is het verzoek van appellant tot verlenging van zijn aanstelling afgewezen.
1.3.
Appellant is voor het tijdvak 1 april 2017 tot 1 september 2017 als burgerambtenaar aangesteld in de functie van [functie 1] bij de [Onderdeel] . Zijn werkzaamheden zijn in deze periode gelijk gebleven aan die in de periode voor zijn ontslag.
1.4.
Bij besluit van 14 september 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 9 maart 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 39, tweede lid, aanhef en onder a, van het AMAR bepaalt dat aan de militair ontslag kan worden verleend ter zake van het bereiken of overschrijden van de leeftijd van 60 jaar. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, zodat de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid kan toetsen. In beginsel wordt leeftijdsontslag verleend bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd. Hiervan kan worden afgeweken als sprake is van een dringende organisatorische of operationele behoefte om de militair in dienst te houden. Hierbij moet met name worden gedacht aan de situatie dat niet op bevredigende wijze in vervanging van de betrokken militair kan worden voorzien (uitspraak van 2 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB1528).
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat destijds sprake was van een dringend organisatiebelang dat tot voortzetting van zijn dienstverband noopte. Appellant kon zijn functie van [functie 3] als burger blijven uitoefenen en er was geen dringend organisatiebelang om zijn aanstelling in militaire dienst te verlengen. Daarvoor is niet voldoende dat appellant zijn functie naar volle tevredenheid van generaal-majoor [X.] heeft uitgeoefend en dat zijn diepgaande kennis en brede ervaring van toegevoegde waarde zijn voor de organisatie.
4.3.
Uit wat in 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en H. Benek en H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van F.H.R.M. Robbers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) F.H.R.M. Robbers
md