ECLI:NL:CRVB:2019:1956
Centrale Raad van Beroep
Afwijzing verzoek tot verlenging aanstelling van reservist bij Defensie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een reservist bij het ministerie van Defensie, had verzocht om verlenging van zijn aanstelling, die was afgewezen. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er een dringend organisatiebelang was dat zijn dienstverband moest voortzetten. De appellant was sinds december 2009 werkzaam als reservist en had in de periode van 18 januari 2016 tot 1 april 2017 de functie van [functie 2] vervuld. Na een kennisgeving van ontslag per 1 april 2017 vanwege het bereiken van de leeftijd van 60 jaar, verzocht hij om verlenging van zijn aanstelling. Dit verzoek werd afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd ook ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de appellant zijn functie als burgerambtenaar kon blijven uitoefenen en dat er geen dringende reden was om zijn aanstelling in militaire dienst te verlengen. De Raad benadrukte dat de bevoegdheid tot ontslag discretionair is en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.