In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving vanaf 25 januari 2014 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft echter vastgesteld dat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van bijschrijvingen en kasstortingen op zijn bankrekening. Dit leidde tot een herziening van de bijstand en een terugvordering van € 5.276,05.
De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid, maar deze grond werd door de Raad verworpen. De Raad oordeelde dat de appellant redelijkerwijs moest begrijpen dat de bijschrijvingen en kasstortingen van invloed waren op zijn recht op bijstand.
Het college had een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.160,-, maar in het verweerschrift werd dit bedrag verlaagd naar € 1.007,06. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en de boete vastgesteld op het lagere bedrag. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van de appellant, die in totaal € 3.072,- bedroegen voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 juni 2019.