ECLI:NL:CRVB:2019:1944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
18/1262 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet ingeleverde gegevens en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking van de bijstand van appellant door het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. De intrekking vond plaats met ingang van 10 maart 2017, omdat appellant niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij, ondanks het niet overleggen van alle gegevens, recht op bijstand had. Ter onderbouwing overhandigde hij een bankafschrift van zijn ING-rekening, maar de Centrale Raad oordeelde dat dit document onvoldoende was om het recht op bijstand vast te stellen. Het bankafschrift besloeg niet de gehele beoordelingsperiode en appellant had nog steeds geen bewijs geleverd van zijn PayPal-rekening of zijn verblijf in het buitenland, wat cruciaal was voor de beoordeling van zijn recht op bijstand.

De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht de bijstand had ingetrokken. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat de inlichtingenverplichting door appellant was geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

Uitspraak

18.1262 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2018, 17/3999 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 30 april 2019
Zitting heeft: J.L. Boxum als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: M. Buur.
Namens appellant is ter zitting verschenen mr. M. el Ahmadi, advocaat. Het dagelijks bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om het besluit van 9 mei 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 september 2017 (bestreden besluit), waarbij het dagelijks bestuur de bijstand van appellant heeft ingetrokken met ingang van 10 maart 2017. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant niet alle gegevens heeft ingeleverd waarom de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug heeft verzocht. Hiermee heeft hij de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het betreft in het bijzonder afschriften van een
ING-rekening eindigend op nummer 129, afschriften van een PayPalrekening, dan wel bewijzen van opheffing van deze rekeningen, alsmede bewijzen omtrent het verblijf van appellant in het buitenland.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 10 maart 2017, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 9 mei 2017, de datum van het intrekkingsbesluit.
Niet in geschil is dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat, ondanks het feit dat hij niet alle gegevens heeft ingeleverd, hij wel recht op bijstand heeft. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een afschrift overgelegd van zijn ING-rekening eindigend op nummer 129, gedateerd 21 september 2016 met een saldo van € 4,90.
Deze grond slaagt niet. Het overleggen in hoger beroep van het bankafschrift van
21 september 2016 is onvoldoende om het recht op bijstand vast te stellen. Nog afgezien van het feit dat dit bankafschrift niet de gehele te beoordelen periode beslaat, heeft appellant de overzichten van de PayPal rekening en gegevens over zijn verblijf in het buitenland nog steeds niet overgelegd. Deze informatie is voor de voortzetting van de bijstand van wezenlijk belang. Nu deze informatie ontbreekt, kan niet worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate appellant in de te beoordelen periode recht had op bijstand en was het dagelijks bestuur gehouden de bijstand in te trekken.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Buur (getekend) J.L. Boxum