ECLI:NL:CRVB:2019:1943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
18/5146 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag herindicatie Wsw wegens niet behoren tot de doelgroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag voor herindicatie op basis van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) ingediend, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De appellant was eerder geïndiceerd voor de Wsw, maar na een medisch onderzoek werd geconcludeerd dat hij niet tot de doelgroep behoort. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat de actuele medische en arbeidsdeskundige bevindingen bepalend zijn voor de beoordeling van de Wsw-indicatie, en dat de appellant niet had aangetoond dat de eerdere rapporten onzorgvuldig of inconsistent waren. De uitspraak van de Raad bevestigt de afwijzing van de aanvraag voor herindicatie.

Uitspraak

18.5146 WSW

Datum uitspraak: 6 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 augustus 2018, 17/4435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. S. Bergwerff, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.A. Oudijn, kantoorgenoot van mr. drs. Bergwerff. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was geïndiceerd op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en laatstelijk in een Wsw-dienstverband werkzaam bij [naam bedrijf] als medewerker [functie] voor 24 uur per week.
1.2.
Op 5 april 2016 heeft [naam bedrijf] bij het Uwv voor appellant een aanvraag voor herindicatie Wsw ingediend. Voor de beoordeling van deze aanvraag heeft een arts dossieronderzoek verricht, een anamnese afgenomen en onderzoek verricht naar de functionele mogelijkheden. Op basis van haar bevindingen heeft zij op 14 juli 2016 een Functionele Mogelijkhedenlijst vastgesteld. Op 18 juli 2016 heeft zij haar medisch oordeel neergelegd in een rapport, dat is getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts. Hieruit volgt dat appellant belastbaar wordt geacht voor acht uur per dag mits er rekening gehouden wordt met zijn beperkingen. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van
21 september 2016 geconcludeerd dat appellant in staat wordt geacht passende arbeid te verrichten. Hij is daarbij aangewezen op aanpassingen, echter betreffen dit aanpassingen die van iedere werkgever verwacht mogen worden. Om die reden behoort appellant niet tot de doelgroep Wsw. De arbeidsdeskundige heeft het rapport gebaseerd op dossieronderzoek, de uitkomsten van de beoordeling door de verzekeringsarts, de aanvullende informatie van appellant van 4 mei 2016 en een gesprek met de leidinggevende van appellant.
1.3.
Bij besluit van 26 september 2016 heeft het Uwv, onder verwijzing naar de onder 1.2 genoemde rapporten, afwijzend beslist op de aanvraag door zich op het standpunt te stellen dat appellant niet tot de doelgroep van de Wsw behoort.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht. Daarbij zijn onder meer de bevindingen van de verzekeringsarts, de bezwaren van appellant, de gegevens verkregen tijdens de hoorzitting van 24 januari 2017 en informatie van de behandelend sector betrokken. Tijdens de bezwaarprocedure zijn er nieuwe medische feiten naar voren gekomen welke aanleiding waren voor het aanpassen van de mogelijkheden en beperkingen. Evenals de verzekeringsarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen sprake is van een urenbeperking. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant gezien en gehoord tijdens de hoorzitting van 24 januari 2017 en heeft na het verrichten van onderzoek en in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant niet tot de doelgroep Wsw behoort en daarom niet in aanmerking komt voor een herindicatie.
1.5.
Bij besluit van 13 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv, gelet op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 26 september 2016 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medisch en arbeidsdeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dat bij deze onderzoeken niet alle eerdere indicaties en daaraan ten grondslag liggende stukken zijn betrokken, betekent niet dat ze onzorgvuldig zijn geweest. Bepalend zijn immers de actuele medische en arbeidsdeskundige bevindingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op verzoek van de rechtbank gereageerd op de door appellant ingebrachte stukken in beroep, waaronder medische informatie van zijn huisarts en een reumatoloog. Deze stukken waren voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om terug te komen op het eerder ingenomen standpunt omdat uit de stukken geen medische problematiek naar voren is gekomen die nog niet bekend was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke en toereikende wijze uiteengezet waarom er geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Appellant heeft geen stukken overgelegd die twijfel doen zaaien aan dit medisch oordeel. Ook is appellant er niet in geslaagd twijfel te doen zaaien aan het oordeel van de arbeidsdeskundige dat de noodzakelijke aanpassingen niet binnen de redelijke grenzen in een normale arbeidsomgeving kunnen worden gerealiseerd. De aard en omvang van de aanpassingen heeft het Uwv mede vastgesteld op basis van de informatie die is verkregen van de leidinggevende van appellant. Dat op de werkplek van appellant meer of andere aanpassingen nodig zijn, heeft hij niet aannemelijk gemaakt.
3. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 8 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746) hoeft de bestuursrechter niet op alle aangevoerde gronden in te gaan, maar kan hij zich beperken tot de kern daarvan. In het licht van deze rechtspraak is de rechtbank in haar motiveringsplicht niet tekortgeschoten. Ook de Raad beperkt zich tot de kern van de gronden die appellant naar voren heeft gebracht.
3.2.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de indicering voor de Wsw van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (uitspraak van 9 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BS1122).
3.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en maakt de aan die uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen tot de zijne. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd wordt het volgende toegevoegd.
3.4.
De Raad ziet geen grond voor de stelling van appellant dat hij niet bij een reguliere werkgever kan werken. Uit 3.2. volgt dat het Uwv het bestreden besluit mocht baseren op het verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek en dat appellant aannemelijk moet maken dat de gegeven beoordeling onjuist is. De stukken die hij in hoger beroep ter ondersteuning van zijn standpunt heeft overgelegd zijn betrokken bij het verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek. Gelet op het in 3.3 gegeven oordeel is er geen reden voor twijfel aan de conclusies van dit onderzoek.
3.5.
Voorts betoogt appellant dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de medische situatie van appellant zodanig is verbeterd ten opzichte van zijn vorige herindicatie dat hij nu niet in aanmerking komt voor een Wsw-indicatie. Dit betoog slaagt niet. Dat appellant in het verleden een Wsw-indicatie heeft gehad en zijn klachten sindsdien nauwelijks zijn veranderd, zoals hij heeft gesteld, kan hem niet baten, omdat de actuele medische en arbeidsdeskundige bevindingen bepalend zijn voor het oordeel of hij tot de doelgroep van de Wsw behoort.
3.6.
Uit 3.1 tot en met 3.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2019.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) V.Y. van Almelo
md