ECLI:NL:CRVB:2019:1907
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag IOAW wegens niet bereiken volledige uitkeringsduur WW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een uitkering op grond van de IOAW aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet de volledige uitkeringsduur van de Werkloosheidswet (WW) had bereikt. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant van 1 juli 1999 tot en met 31 augustus 2006 werkzaam was en een WW-uitkering had ontvangen van 1 september 2006 tot en met 27 november 2006, waarna deze werd beëindigd wegens emigratie naar Canada. Na zijn terugkeer in Nederland heeft de appellant op 16 maart 2017 een IOAW-uitkering aangevraagd, maar het college stelde dat hij niet voldeed aan de voorwaarden omdat hij niet meer dan drie maanden recht had gehad op een WW-uitkering.
De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Raad de uitleg van de voorwaarden van de IOAW verder onderzocht. De Raad concludeerde dat de appellant de volledige uitkeringsduur van de WW niet had bereikt, omdat zijn recht op uitkering was geëindigd vóór de einddatum van de uitkeringsduur. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor was. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de voorwaarden van de IOAW strikt te interpreteren in relatie tot de WW-uitkering.