ECLI:NL:CRVB:2019:1905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
18/5054 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing sollicitatie en aanstelling preferente kandidaat bij de politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de korpschef van politie. Appellant, werkzaam als [functie 1] bij team [team 1], had gesolliciteerd naar de functie van [functie 2] bij basisteam [basisteam]. Hij was op 9 mei 2017 telefonisch geïnformeerd dat zijn sollicitatie niet werd voortgezet, omdat er een andere kandidaat was die voorrang had. Deze afwijzing werd bevestigd per e-mail op 7 juni 2017. Appellant was op dat moment formeel geplaatst in [team 2], maar feitelijk werkzaam in [team 3]. De korpschef heeft appellant niet als preferente kandidaat aangemerkt, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat er een wettelijke verplichting bestond om hem te (ver)plaatsen of een passende functie aan te bieden. De Raad oordeelde dat de korpschef terecht geen voorrang aan appellant heeft gegeven, aangezien er geen overbezetting was in het team waar appellant formeel geplaatst was. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

18.5054 AW

Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 augustus 2018, 18/211 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. van Helvoort hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door opvolgend gemachtigde mr. C. Lamuadni. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. van der Molen en P.R. van Zwieten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als [functie 1] bij het team [team 1] . In verband met de invoering van het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie (LFNP) is appellant, overeenkomstig zijn belangstellingsregistratie, met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van senior GGP, wijkagent, schaal 8, in de formatie van de eenheid [eenheid] , District [District] , team [team 2] . Door zijn ziekmelding op
9 juni 2016, samenhangend met een arbeidsconflict van zijn echtgenote bij het [team 2] , is appellant feitelijk niet met zijn werkzaamheden in [team 2] begonnen. Appellant heeft re-integratiewerkzaamheden verricht in [team 3] .
1.2.
Appellant heeft gesolliciteerd naar de functie van [functie 2] bij het basisteam [basisteam] (geambieerde functie).
1.3.
Op 9 mei 2017 is aan appellant telefonisch meegedeeld dat de sollicitatieprocedure voor de geambieerde functie niet met hem wordt voortgezet, nu er een kandidaat is die voorrang op hem heeft. Deze afwijzende beslissing is bij e-mail van 7 juni 2017 aan appellant bevestigd.
1.4.
Sinds 30 mei 2017 is appellant weer volledig arbeidsgeschikt. Bij besluit van
19 juni 2017 heeft de korpschef appellant met ingang van 1 juni 2017, om een mogelijke terugval te voorkomen, wegens sociaal-medische redenen geplaatst in basisteam [team 3] , team [team 4] .
1.5.
Bij besluit van 13 oktober 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de afwijzing van zijn sollicitatie ongegrond verklaard. Hieraan is, voor zover nu nog van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Het Beleid Werving & Selectie Nationale Politie (Beleid W&S) geeft een volgorde voor het openstellen van een vacature. Nadat eerst was gekeken of er preferente kandidaten waren - die waren er niet - kon de vacature worden opengesteld en een sollicitatieprocedure worden gevolgd. De uiteindelijk op de geambieerde functie benoemde kandidaat was geen preferente kandidaat, maar behoorde tot de groep interne kandidaten met voorrang. Appellant was geen preferente kandidaat noch een voorrangskandidaat en heeft dit ook niet voorafgaand aan zijn sollicitatie, zoals is voorgeschreven in de “Voorrangsregels bij vacatures”, aannemelijk gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij als preferente kandidaat de geambieerde functie had moeten krijgen. Hij heeft dat standpunt als volgt onderbouwd. Op het moment van zijn sollicitatie in mei 2017 was hij formeel nog geplaatst in [team 2] , maar feitelijk werkzaam in [team 3] . Omdat de situatie in [team 2] onhoudbaar was en het niet mogelijk was naar [team 2] terug te keren, had hij als preferente kandidaat moeten worden aangemerkt en de geambieerde functie moeten krijgen. Appellant heeft zich in dit verband ook beroepen op een evaluatieverslag over november en december 2016 en op het onder 1.4 vermelde besluit van 19 juni 2017.
3.2.
Paragraaf 3 van het Beleid W&S gaat over de openstelling van vacatures en de volgorde die ten aanzien van sollicitanten wordt gehanteerd. Preferente kandidaten krijgen de voorkeur boven de overige interne kandidaten, die op hun beurt de voorkeur krijgen boven externe kandidaten. In paragraaf 3.1.1 is het volgende over preferente kandidaten bepaald:
“Plaatsen van preferente kandidaten voor wie de functie passend is
De vacature wordt aangeboden aan medewerkers voor wie de politie vanuit wet- of regelgeving een verplichting heeft om te (ver)plaatsen of een passende functie aan te bieden. Hieronder vallen in volgorde van prioritering:
 medewerkers met een medische herplaatsingsindicatie;
  • medewerkers die herplaatsingskandidaat zijn vanuit de personele reorganisatie;
  • medewerkers die in het verleden de preferente status officieel (d.m.v. een besluit) toegekend hebben gekregen;
  • medewerkers die vanuit de positie herplaatsingskandidaat herplaatst zijn en vallen onder artikel 55oa of 55ob Barp.”
3.3.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de korpschef op grond van wet- of regelgeving verplicht was hem te (ver)plaatsen of een passende functie aan te bieden. Appellant was arbeidsongeschiktheid en zijn re‑integratie vond plaats in [team 3] , maar dat betekent niet dat er een wettelijke verplichting was om hem vanuit het team [team 2] naar elders te verplaatsen. Die wettelijke verplichting volgt ook niet uit het door appellant genoemde evaluatieverslag - daaruit volgt overigens dat er van de zijde van het team [team 2] geen beletsels waren voor appellant om daar aan de slag te gaan - en evenmin uit het besluit van 19 juni 2019. De korpschef heeft appellant dan ook terecht niet aangemerkt als preferente kandidaat.
3.4.
Subsidiair heeft appellant aangevoerd dat hij de geambieerde functie toegewezen had moeten krijgen, omdat hij op het moment van afwijzing van zijn sollicitatie op 7 juni 2017 - net als degene die de functie uiteindelijk toegewezen heeft gekregen - boventallig was op het team [team 3] , waar hij per 1 juni 2017 formeel geplaatst was. Hij was vervolgens de meest geschikte kandidaat.
3.5.
Ook hierin wordt appellant niet gevolgd. In paragraaf 3.1.2 van het Beleid W&S is bepaald dat bij geschiktheid solliciterende medewerkers die werkzaam zijn in een functie in een team waar sprake is van overbezetting voorrang hebben op de overige interne kandidaten. Anders dan wat in het subsidiaire standpunt van appellant besloten ligt, is appellant al op
9 mei 2017 afgewezen voor de sollicitatie, welke afwijzing bij e‑mail van 7 juni 2017 is bevestigd. Op 9 mei 2017 was appellant formeel geplaatst in [team 2] en daar was geen sprake van overbezetting. De korpschef heeft appellant dan ook terecht niet als voorrangskandidaat aangemerkt.
3.6.
Uit 3.1 tot en met 3.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd te
ondertekenen.
(getekend) Y. Itkal
md