ECLI:NL:CRVB:2019:1903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
17/840 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen naar norm ongehuwde na melding meerpersoonshuishouden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de herziening van AOW-pensioenen van twee betrokkenen, die samen een gezamenlijke huishouding voerden. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had eerder AOW-pensioenen voor gehuwden toegekend, maar na een melding van betrokkene 1 dat hij een geregistreerd partnerschap aanging, heeft de Svb vastgesteld dat er sprake was van een meerpersoonshuishouden. Dit leidde tot een herziening van de AOW-pensioenen naar de norm van een ongehuwde, met ingang van januari 2015.

Appellant, als erfgenaam van betrokkene 1, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Svb om de AOW-pensioenen met slechts één jaar terugwerkende kracht te verhogen. De rechtbank had het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat er volgens de rechtbank geen bijzonder geval was dat een verdergaande terugwerkende kracht rechtvaardigde. Appellant voerde aan dat de Svb de AOW-pensioenen met een langere terugwerkende kracht had moeten verhogen, omdat de aanvraagformulieren niet de mogelijkheid boden om een meerpersoonshuishouden aan te geven.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb terecht de AOW-pensioenen met één jaar terugwerkende kracht heeft herzien. De Raad oordeelde dat de betrokkenen niet alle relevante informatie hadden verstrekt en dat de Svb niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de onjuistheid van de eerdere besluiten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzonder geval was dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig verstrekken van relevante informatie bij aanvragen voor AOW-pensioenen.

Uitspraak

17.840 AOW, 17/842 AOW

Datum uitspraak: 13 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 december 2016, 16/4275 en 16/4276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam] , als erfgenaam van [Appellant] (betrokkene 1) en [Betrokkene 2] (betrokkene 2), te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Witvoet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Witvoet. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant en betrokkenen voerden samen een gezamenlijke huishouding. Bij besluit van 15 december 2005 heeft de Svb met ingang van februari 2006 aan betrokkene 1 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een gehuwde toegekend. Aan betrokkene 2 is bij besluit van 2 september 2011 met ingang van februari 2012 een AOW-pensioen voor een gehuwde toegekend.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van betrokkene 1 dat hij een geregistreerd partnerschap aangaat met appellant, heeft de Svb vastgesteld dat sprake was van een meerpersoonshuishouden, zodat betrokkenen recht hadden op een hoger AOW-pensioen. Bij besluiten van 29 januari 2016 heeft de Svb, voor zover nu van belang, met ingang van februari 2015 het AOW-pensioen van betrokkenen herzien naar het AOW-pensioen van een ongehuwde. Tegen deze besluiten is bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluiten van 31 mei 2016 (bestreden besluiten) is het bezwaar gegrond verklaard, in zoverre dat met ingang van januari 2015 het AOW-pensioen wordt herzien naar de norm van een ongehuwde omdat werd voldaan aan de voorwaarden voor een meerpersoonshuishouden. Er is volgens de Svb geen sprake van een bijzonder geval om de AOW-pensioenen met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar te verhogen. Pas in januari 2016 is de Svb ervan op de hoogte geraakt dat sprake was van een meerpersoonshuishouden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval om de AOW-pensioenen met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar te verhogen, omdat betrokkenen de Svb nimmer op de hoogte hebben gebracht van hun samenlevingsvorm. Zij hadden ervan op de hoogte kunnen zijn dat zij recht hadden op een hoger AOW-pensioen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken van zodanige consequenties van financiële en/of sociale aard dat de Svb op die grond niet langer vast kan houden aan de beperking van de terugwerkende kracht tot één jaar.
3. In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, aangevoerd dat de Svb met verdergaande terugwerkende kracht de AOW-pensioenen van betrokkenen had moeten verhogen. De formulieren waarmee de AOW-aanvragen zijn ingediend, voorzagen niet in de mogelijkheid om door te geven dat sprake was van een meerpersoonshuishouden en de Svb had door het verrichten van een normaal onderzoek ook kunnen vaststellen dat daarvan reeds bij toekenning van de pensioenen sprake was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft besloten de aan betrokkenen toegekende AOW-pensioenen met ingang van januari 2016 en niet per een eerdere datum te herzien naar het pensioen voor een ongehuwde. Appellant heeft bepleit dat er gronden zijn om een langere terugwerkende kracht te hanteren.
4.2.
Ten aanzien van de ambtshalve vaststelling dat sprake is van een onmiskenbaar onjuist besluit herziet de Svb het besluit met terugwerkende kracht volgens de uitgangspunten die zijn beschreven in de beleidsregels (SB1076) ten aanzien van een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit. In die beleidsregels is neergelegd dat ten aanzien van de bevoegdheid neergelegd in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, de Svb als beleid hanteert dat zij zich in redelijkheid gehouden acht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit indien dit besluit onmiskenbaar onjuist moet worden geacht. Volgens dit beleid kan een uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar worden herzien indien de onjuistheid van een eerder besluit niet is te wijten aan een fout van de Svb en met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb.
4.3.
Van een onjuist besluit als gevolg van een fout van de Svb is volgens het beleid sprake als de Svb op basis van de gegevens die ten tijde van de toekenning beschikbaar waren of die bij een normaal onderzoek van de Svb beschikbaar zouden zijn geweest, de uitkering correct had kunnen vaststellen aan de hand van de toen geldende wetgeving en beleidsregels, en de belanghebbende alle relevante informatie tijdig heeft verstrekt. De Svb verhoogt de uitkering in dergelijke gevallen ambtshalve of op verzoek met volledige terugwerkende kracht, echter tot een maximum van vijf jaar. In overige gevallen wordt de uitkering met analoge toepassing van artikel 17, derde lid, van de AOW verhoogd met een terugwerkende kracht van een jaar. Als volgens de regels beschreven in SB1070 sprake is van een bijzonder geval waarin het van hardheid zou getuigen om de terugwerkende kracht tot een jaar te beperken, dan komt de Svb met volledig terugwerkende kracht terug van haar besluit, echter met een maximum van vijf jaar.
4.4.
De Svb heeft zich met inachtneming van zijn beleid terecht op het standpunt gesteld dat de onjuistheid van de onder 1.1 vermelde toekenningsbesluiten geen gevolg is van een fout van de Svb. Betrokkenen hebben op hun aanvraagformulieren voor een AOW-pensioen uitsluitend elkaar als samenwonende partner vermeld en nagelaten daarbij ook appellant te vermelden. Aldus hebben betrokkenen toentertijd niet alle van belang zijnde informatie voor de juiste toekenning van het ouderdomspensioen aan de Svb verstrekt. Dat de aanvraagformulieren niet de expliciete mogelijkheid bevat om twee partners te vermelden met wie een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, doet daar niet aan af. Van betrokkenen had in redelijkheid verwacht mogen worden om, bij wijze van nadere toelichting op de aanvragen, melding te maken van de tweede samenwonende partner, nu op de aanvraagformulieren gevraagd wordt naar de partner met wie wordt samengewoond. Ter zitting heeft appellant te kennen gegeven dat betrokkenen zich niet hadden gerealiseerd dat deze informatie van belang was voor de hoogte van het ouderdomspensioen. Deze onbekendheid met de AOW laat onverlet dat betrokkenen een feitelijke vraag naar de samenwonende partner volledig hadden kunnen en moeten beantwoorden. De stelling van appellant dat de Svb door het verrichten van een normaal onderzoek had kunnen vaststellen dat er sprake was van een meerpersoonshuishouden, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een onjuist besluit als gevolg van een fout van de Svb. In de eerste plaats staat daaraan in de weg dat betrokkenen, zoals hiervoor geoordeeld, zelf niet alle relevante informatie hebben verstrekt. Indien die informatie wel was verstrekt, dan had de Svb kunnen onderzoeken of aan alle voorwaarden voor het aannemen van een meerpersoonshuishouden voldaan werd. Naast het samenwonen, dient immers ook te worden voldaan aan het zorgcriterium van artikel 1, vierde lid, van de AOW.
4.5.
Met de rechtbank wordt verder overwogen dat, mede gelet op wat in 4.4 is overwogen, geen sprake is van een bijzonder geval om verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar aan te nemen. Onbekendheid met wet- of regelgeving levert volgens vaste rechtspraak van deze Raad geen bijzonder geval op.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat de Svb terecht de AOW-pensioenen met één jaar terugwerkende kracht met ingang van januari 2016 heeft herzien. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot
rh