ECLI:NL:CRVB:2019:1898

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
18/3971 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 25 augustus 2015 ziek meldde wegens psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 64,89% werd vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er sprake was van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. De conclusies van de verzekeringsarts kwamen overeen met de informatie van de behandelend artsen, en de rechtbank heeft de verzekeringsarts gevolgd in zijn oordeel dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Appellant voerde aan dat hij door een paniekstoornis niet in staat is om reguliere arbeid te verrichten, maar de Raad oordeelde dat de door appellant ingediende rapporten van psychiater Horsman geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.

De Raad concludeerde dat er geen grond was voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige en dat de geselecteerde functies afdoende gemotiveerd waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

18.3971 WIA

Datum uitspraak: 6 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
6 juli 2018, 18/689 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Appelman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als ICT-medewerker voor 40 uur per week. Op 25 augustus 2015 heeft hij zich vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens psychische klachten. Het Uwv heeft hem hierop in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Op 2 mei 2017 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 11 juli 2017 heeft het Uwv, op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek, met ingang van 22 augustus 2017 aan appellant een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 64,89% is vastgesteld. Het einde van de loongerelateerde WGA‑uitkering is hierbij vastgesteld op 23 december 2019. Bij beslissing op bezwaar van 7 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 11 juli 2017 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen, waarbij de medische belastbaarheid van appellant in de medische rapporten inzichtelijk en op overtuigende wijze is gemotiveerd. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake meer is van een duidelijk psychisch beeld is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de informatie van de huisarts van 7 juni 2017. Ook de informatie van Brijder van 5 juni 2018 kan niet tot een ander oordeel leiden, nu daarin is aangegeven dat geen psychiatrische stoornis is vastgesteld en het onderzoek was gericht op het terugkerend middelengebruik van appellant. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen volgen in haar oordeel dat met de kwetsbare persoonlijkheid van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ruim voldoende rekening is gehouden, waarmee een nieuwe overbelasting wordt voorkomen. De door de huisarts afgenomen 4-dimensionale klachtenlijst (4DKL) geeft volgens de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, nu het bij een beoordeling op grond van de Wet WIA niet zozeer gaat om de klachten maar om de geobjectiveerde beperkingen die de verzekerde ondervindt. Nu appellant afdoende ruimte heeft gehad om de bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten en er geen twijfel bij de rechtbank bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling, heeft de rechtbank het verzoek van appellant om inschakeling van een onafhankelijk deskundige afgewezen. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant afdoende is gemotiveerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wegens een paniekstoornis niet in staat is om reguliere arbeid te verrichten, omdat dit te stresserend voor hem is. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat zijn beperkingen in de FML van 5 februari 2018 ernstig zijn onderschat. Ter onderbouwing heeft hij een second opinion ingediend van psychiater en psychotherapeut L.Th. Horsman, gedateerd 22 oktober 2018, en een nadere reactie van Horsman van 18 februari 2019. Hij heeft de Raad verzocht om Horsman te volgen in zijn standpunt dat door de verzekeringsartsen onvoldoende aandacht is besteed aan de ernstige psychiatrische problematiek van appellant, dan wel om inschakeling van een onafhankelijke psychiater als deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar het nadere rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 januari 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. Deze overweging van de rechtbank wordt volledig onderschreven. Door de rechtbank is eveneens met juistheid overwogen dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overeenkomt met de informatie van de huisarts van 7 juni 2017 en de informatie van Brijder van 5 juni 2018 en dat de door de huisarts afgenomen 4DKL hieraan niet af doet. Terecht heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn standpunt dat met de kwetsbare persoonlijkheid van appellant afdoende rekening is gehouden in de FML, waarbij appellant aangewezen is geacht op voorspelbare werkzaamheden zonder veelvuldige storingen, deadlines of hoog handelingstempo en met weinig prestatiedruk en laag afbreukrisico en tevens beperkingen zijn aangenomen op conflicthantering en samenwerken. Daarnaast is een urenbeperking tot vier uur per dag en 20 uur per week (niet ‘s nachts) aangenomen. Ook op dit punt wordt de aangevallen uitspraak volledig onderschreven.
4.2.
De Raad ziet in de in hoger beroep ingediende rapporten van psychiater Horsman geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De conclusie van Horsman, dat appellant wegens zijn beperkingen slechts in staat is om twee uur per week vrijwilligerswerk te verrichten, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 2 april 2019 genoegzaam weerlegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn standpunt dat voor beperkingen ten aanzien van het vasthouden en verdelen van de aandacht geen grond is, nu dit niet volgt uit het door Horsman op 1 oktober 2018 verrichte psychiatrisch onderzoek. Uit dat onderzoek blijkt dat de aandachtsconcentratie van appellant goed is. De door Horsman gestelde beperkingen ten aanzien van doelmatig en zelfstandig handelen zien niet op beperkingen in doelmatig en zelfstandig handelen, als bedoeld in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De door Horsman gestelde diagnoses van paniekstoornis en agorafobie ten slotte zijn niet eerder door behandelaars gesteld en door Horsman is onvoldoende medisch onderbouwd dat deze stoornissen op de datum in geding bij appellant aan de orde waren.
4.3.
Nu de door appellant in hoger beroep ingediende rapporten van Horsman geen twijfel oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, is er geen aanleiding voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
4.4.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie, huishoudelijk medewerker gebouwen en huishoudelijk medewerker geschikt zijn te achten voor appellant.
4.5.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.6.
Bij deze uitspraak is er geen grond voor toewijzing van het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade.
4.7.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) J. Smolders

VC