ECLI:NL:CRVB:2019:1898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 25 augustus 2015 ziek meldde wegens psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 64,89% werd vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er sprake was van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. De conclusies van de verzekeringsarts kwamen overeen met de informatie van de behandelend artsen, en de rechtbank heeft de verzekeringsarts gevolgd in zijn oordeel dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Appellant voerde aan dat hij door een paniekstoornis niet in staat is om reguliere arbeid te verrichten, maar de Raad oordeelde dat de door appellant ingediende rapporten van psychiater Horsman geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.
De Raad concludeerde dat er geen grond was voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige en dat de geselecteerde functies afdoende gemotiveerd waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen.