ECLI:NL:CRVB:2019:1895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
17/4397 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als apothekersassistente werkte, had zich ziek gemeld vanwege psychische klachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, na te hebben vastgesteld dat er zorgvuldig medisch onderzoek was verricht door de verzekeringsartsen. De rechtbank concludeerde dat er geen medisch substraat was voor het aannemen van meer beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding was voor meer beperkingen. Ook de geschiktheid van de door het Uwv geselecteerde functies werd door de Raad onderschreven. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe argumenten waren ingediend die het hoger beroep konden onderbouwen. De beslissing van de rechtbank om de WIA-uitkering te weigeren werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

17.4397 WIA

Datum uitspraak: 6 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 juni 2017, 16/4284 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.W. Verweij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verweij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Bolier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft gewerkt als apothekersassistente voor 25 uur per week. Op 2 december 2013, na afloop van een uitkeringsperiode op grond van de Wet Arbeid en Zorg, heeft zij zich ziek gemeld voor haar werk wegens psychische klachten. Op 2 september 2015 heeft zij een aanvraag ingediend bij het Uwv voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor een voorschot op de eventuele toekenning van een WIA-uitkering.
1.2.
Bij besluit van 24 februari 2016 heeft het Uwv geweigerd om appellante een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat appellante met ingang van 30 november 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Aan dit besluit lagen rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ten grondslag. Bij besluit van 23 maart 2016 heeft het Uwv het over de periode van 30 november 2015 tot en met 29 februari 2016 aan appellante toegekende voorschot ten bedrage van € 2.956,64 van appellante teruggevorderd. Het bezwaar van appellante tegen beide besluiten is bij besluit van 9 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen, waarbij appellante is gezien door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, informatie van de behandelend psycholoog en psychiater is opgevraagd en meegewogen bij de beoordeling en er telefonisch contact is opgenomen met de bedrijfsarts. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Hiertoe heeft zij overwogen dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de verkregen informatie van de behandelaars bij Symfora van 6 januari 2016 in afdoende mate rekening is gehouden door (extra) beperkingen aan te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juli 2016 wegens de verminderde stress- en emotionele belastbaarheid van appellante en de bestaande stemmingsstoornis. Er is afdoende toegelicht dat voor beperkingen op de items “vasthouden van de aandacht” en “verdelen van de aandacht” geen medisch substraat is. Omdat functies die een duidelijk bovenmatige concentratie of verdelen van aandacht vergen desondanks niet geschikt voor appellante zijn, is een beperking opgenomen onder “specifieke voorwaarden voor het persoonlijk verrichten van arbeid”. Bij het in beroep ingediende rapport van 12 januari 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nadere toelichting gegeven waarom een beperking op “verdelen van de aandacht” niet aan de orde is. Ook is nader toegelicht waarom geen sprake is van een situatie van “geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid”. De informatie van (bedrijfs)arts S. van Walraven doet hieraan niet af. De rechtbank heeft deze toelichting voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd geacht en in de voorhanden stukken geen steun gevonden voor het standpunt van appellante dat zij meer beperkt moet worden geacht.
2.2.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid voor appellante van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies van samensteller elektronische apparatuur, productiemedewerker industrie en productiemedewerker textiel afdoende is gemotiveerd. In deze functies is bovennormaal langdurig vasthouden van de aandacht niet vereist, evenmin als intensief samenwerken. Er is geen sprake van een verhoogd persoonlijk risico, veelvuldige deadlines of productiepieken of een hoog handelingstempo. In de functie productiemedewerker textiel moet met verschillende machines worden gewerkt, hierop is appellante niet beperkt geacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat deze functies terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en dat de mate van arbeidsongeschiktheid bij het bestreden besluit dan ook terecht is vastgesteld op minder dan 35%.
3.1.
De door appellante in hoger beroep aangevoerde gronden vormen in essentie een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden. Zij acht het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig omdat onvoldoende informatie is ingewonnen bij de behandelend psycholoog, behandelend psychiater en bij de bedrijfsarts A. van Walraven. Verder heeft zij aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Op de items 1.1 (vasthouden van de aandacht) en 1.2 (verdelen van de aandacht) van de FML hadden beperkingen moeten worden aangenomen, en niet op item 1.9.10 (specifieke voorwaarden voor persoonlijk functioneren). Ook hadden meer beperkingen moeten worden aangenomen wegens de door haar ervaren problemen met prikkelverwerking, emotieregulatie en haar energietekort. Verder heeft zij herhaald dat de geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn wegens haar beperkingen ten aanzien van het vasthouden en verdelen van de aandacht, samenwerken en verhoogd persoonlijk risico (werken met gevaarlijke machines).
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar de nadere rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 december 2017 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 januari 2018.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. Eveneens is met juistheid overwogen dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze en overtuigend gemotiveerd is dat er geen medisch substraat is voor het aannemen van meer beperkingen dan aangenomen in de FML van 11 juli 2016. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden volledig onderschreven. Nu appellante in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft ingebracht noch een nadere medische onderbouwing heeft ingediend voor haar standpunt, slaagt het hoger beroep niet op dit punt.
4.2.
Ook ten aanzien van de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante worden de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven. Nu appellante in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten heeft ingebracht slaagt het hoger beroep op dit punt evenmin.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.4.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) J. Smolders

VC