ECLI:NL:CRVB:2019:1892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 15 september 2014 ziek had gemeld met rug- en knieklachten. Het Uwv had appellant in eerste instantie ziekengeld toegekend, maar besloot op 21 september 2015 het ziekengeld per 15 oktober 2015 te beëindigen, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellant ging in bezwaar, wat leidde tot een herziening van de beëindigingsdatum naar 22 oktober 2015, maar het Uwv handhaafde de conclusie dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Appellant stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten. In hoger beroep herhaalde appellant deze argumenten en voegde hij nieuwe medische informatie toe. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen te twijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.