ECLI:NL:CRVB:2019:1881
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting op invaliditeitsuitkering wegens andere inkomsten onder de Algemene Oorlogsongevallenregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting op de invaliditeitsuitkering van appellant, die als oorlogsslachtoffer is erkend. Appellant, geboren in 1947, ontving een invaliditeitsuitkering en een vergoeding voor huishoudelijke hulp, maar zijn uitkering werd verlaagd op basis van andere inkomsten die hij genoot. De Raad oordeelde dat artikel 21 van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) dwingend voorschrijft dat deze inkomsten in mindering moeten worden gebracht op de AOR-uitkering. Appellant betoogde dat deze korting zijn financiële ondersteuning als oorlogsslachtoffer ondermijnde, maar de Raad stelde vast dat de AOR een inkomensafhankelijke regeling is en niet bedoeld is als compensatie voor het ondervonden leed. De Raad wees ook het argument van appellant af dat hij erop mocht vertrouwen dat de uitkering niet verlaagd zou worden, omdat het toekenningsbesluit expliciet vermeldde dat het genoemde bedrag vóór de korting van andere inkomsten gold. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in stand kon blijven en verklaarde het beroep ongegrond.