ECLI:NL:CRVB:2019:1869

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
17/6911 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep WIA-uitkering en geschiktheid van functies na psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WIA-uitkering te weigeren. Appellant, die sinds februari 2012 arbeidsongeschikt is door psychische klachten, heeft in 2014 en 2015 meerdere keren bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft dit onderbouwd met een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalt appellant zijn klachten en stelt dat zijn psychische en lichamelijke klachten zijn onderschat. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische beoordeling deugdelijk is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de FML van 10 juni 2016 voldoende rekening houdt met de klachten van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

17.6911 WIA

Datum uitspraak: 5 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 september 2017, 16/4510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Tevens was M. Cordes aanwezig als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 1 februari 2012 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker vanwege psychische klachten. Het Uwv heeft bij besluit van 25 februari 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 januari 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Daartoe heeft een verzekeringsarts, na een expertiserapport te hebben gevraagd bij psychiater O. de Klerk, vastgesteld dat appellant verminderd belastbaar is wegens psychische klachten. De beperkingen van appellant zijn door deze verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2014. Een arbeidsdeskundige heeft, na functieduiding, het verlies aan verdiencapaciteit op basis van deze FML berekend op 0%. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelet op de psychische klachten en medicatiegebruik aanleiding gezien de FML op 14 juli 2014 aan te scherpen. Met deze aangepaste FML bleven de eerder geselecteerde functies onveranderd geschikt. Het bezwaar tegen het besluit 25 februari 2014 is bij besluit van 4 augustus 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 4 augustus 2014 bij uitspraak van 16 juli 2015 ongegrond verklaard. Deze Raad heeft deze uitspraak op 12 april 2017 bevestigd.
1.2.
Appellant heeft zich per 2 december 2014 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Een verzekeringsarts heeft onderzoek verricht en heeft de eerder vastgestelde beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML in lichte mate gewijzigd. Op fysiek gebied heeft de verzekeringsarts geen stoornis kunnen vaststellen. Met de aangescherpte FML heeft de arbeidsdeskundige voor appellant functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op nihil. Bij besluit van 20 februari 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van 2 december 2014 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 20 juni 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 februari 2015 ongegrond verklaard. Dit besluit is tot stand gekomen op basis van rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat de in bezwaar overgelegde brief van 9 februari 2015 van de behandelend psychiater geen aanleiding geeft tot een andere belastbaarheid. Voor de bij appellant bestaande angstklachten is met de beperkingen in voldoende mate rekening gehouden. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 10 juni 2016 bijgesteld met beperkingen voor het beroepsmatig chaufferen en het nachtelijk werken. Met de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens geconcludeerd dat de voor appellant geselecteerde functies onveranderd geschikt blijven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat naar aanleiding van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid door appellant het Uwv het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft verricht. De psychische en lichamelijke klachten zijn op deugdelijke en kenbare wijze betrokken en de informatie van de behandelend sector is gewogen. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de gewijzigde gezondheidssituatie onvoldoende is onderzocht. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de medische belastbaarheid op overtuigende wijze is gemotiveerd. Wat betreft de lichamelijke klachten werpt de in beroep overgelegde informatie geen ander licht op de situatie ten tijde in geding. De psychische problematiek is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeilijk in een diagnose in te kaderen. De diagnose die vermeld wordt in de in beroep overgelegde brief van 28 juli 2016 van Ipsy, ligt in lijn met de eerdere conclusies en diagnoses van psychiaters en geeft geen aanleiding om meer beperkingen vast te stellen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gelet op de rapporten van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep), er geen aanleiding is te twijfelen aan de belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 10 juni 2016. De rechtbank heeft verder geconcludeerd dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn psychische en lichamelijke klachten zijn onderschat. Als gevolg van eerwraak leeft appellant al jaren in doodsangst. Hierdoor heeft hij een sterke angst- en slaapstoornis ontwikkeld gepaard gaande met depressieve klachten. Appellant kampt met stemmingswisselingen en krijgt woede-aanvallen door frustratie en wanhoop. Deze klachten belemmeren hem in het dagelijks functioneren omdat hij zich niet buitenshuis durft te begeven. Appellant heeft gewezen op de in beroep overgelegde brief van 28 juli 2016 van Ipsy. Met de FML van 10 juni 2016 zijn de psychische klachten onderschat. Voorts heeft het Uwv niet onderkend dat appellant toegenomen lichamelijke klachten heeft.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA gelezen in samenhang met het derde lid van dit artikel, is – voor zover hier van belang – bepaald dat voor degene, die aan het einde van de in artikel 54 bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid maar geen recht had op toekenning van een WGA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en die binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van deze wachttijd wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt, alsnog recht op die uitkering ontstaat, indien de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
4.2.
De door appellant in hoger beroep ingediende gronden zijn in essentie een herhaling van de gronden die ook in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden besproken en geoordeeld dat die gronden niet slagen. De Raad verenigt zich met dat oordeel. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Alle door appellant naar voren gebrachte klachten zijn betrokken en gewogen. Ook de eerdere onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen in het kader van de beoordeling per einde van de wettelijke wachttijd, waarbij op verzoek van de verzekeringsarts een psychiatrische expertise is verricht, zijn bij de beoordeling van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid bestudeerd. Voorts hebben de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector op deugdelijke en kenbare wijze betrokken. In hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd is geen aanleiding gelegen om anders dan de rechtbank te oordelen over de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat bij appellant afdoende medische beperkingen zijn vastgesteld en dat het bestreden besluit berust op een deugdelijk gemotiveerde medische grondslag. Appellant wordt niet gevolgd in het standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 10 juni 2016 en 17 juli 2017 vermeld dat hoewel de problematiek van appellant door meerdere psychiaters in kaart is gebracht, deze moeilijk is in te kaderen in een specifieke diagnose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, zoals blijkt uit het rapport van 17 juli 2017, de bevindingen van de psychiaters bij de beoordeling betrokken en afdoende gemotiveerd dat met de beperkingen neergelegd in de FML van 10 juni 2016 voldoende wordt tegemoetgekomen aan de angst- en slaapklachten als ook aan de depressieve klachten. De voor appellant vastgestelde beperkingen leiden tot arbeid met een hoog voorspelbaar karakter, waarbij druk verbonden aan arbeidstaken en de omgeving wordt verminderd en waarbij het contact met onbekende anderen in hoge mate wordt beperkt. Met de beperking voor nachtelijke uren wordt enerzijds tegemoet gekomen aan de angstklachten en anderzijds aan de depressieve klachten die vragen om het in stand houden van een dag/nacht ritme. Het oordeel van de rechtbank over de lichamelijke klachten wordt eveneens onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 juni 2016 wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en R.B. Kleiss en W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

VC