Uitspraak
17.2694 WIA
mr. I. Smit.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als buschauffeur werkte, had zich in 2007 ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving vanaf 2009 een loongerelateerde WIA-uitkering. Deze uitkering werd in 2011 omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. In 2015 meldde appellante zich opnieuw ziek vanwege handklachten, waarna het Uwv haar uitkering per 24 januari 2016 beëindigde, omdat haar arbeidsongeschiktheid onder de 35% was vastgesteld.
Appellante ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv herzag zijn besluit en beëindigde de uitkering per 30 mei 2016. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische gegevens van appellante op een deugdelijke manier waren betrokken bij de beoordeling. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat appellante niet voldoende had aangetoond dat haar klachten ernstiger waren dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De geschiktheid van de geselecteerde functies werd overtuigend toegelicht in het rapport van de arbeidsdeskundige. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om hun claims met voldoende medische onderbouwing te ondersteunen.