ECLI:NL:CRVB:2019:186
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van persoonsgebonden budget op nihil en terugvordering onverschuldigde voorschotten
In deze zaak gaat het om de vaststelling van het persoonsgebonden budget (pgb) van appellante over het jaar 2013, dat door het zorgkantoor op nihil is vastgesteld. Appellante had een pgb ontvangen van € 11.187,55, maar kon geen deugdelijke verantwoording over de besteding van dit budget overleggen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het zorgkantoor ongegrond verklaard, omdat de door appellante ingekochte zorg niet als zorg in de zin van de AWBZ kon worden aangemerkt. Appellante had op verschillende momenten betalingen gedaan aan zorgverlener A, maar er ontbraken essentiële documenten zoals een zorgplan en een overzicht van de zorgverlening. Hierdoor kon het zorgkantoor niet vaststellen of de zorg daadwerkelijk was geleverd en in welke omvang. Appellante stelde dat het zorgkantoor onzorgvuldig had gehandeld en dat de terugvordering van de voorschotten zwaar op haar drukte. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het zorgkantoor terecht het pgb op nihil had vastgesteld en de onverschuldigde voorschotten mocht terugvorderen. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van het pgb bij de verzekerde ligt, ook als het beheer door de zorgverlener is uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.