ECLI:NL:CRVB:2019:1856
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor geselecteerde functies
Op 29 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich op 2 november 2012 ziek had gemeld na een periode van werk als huishoudelijk medewerkster. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 31 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellante had zich opnieuw ziek gemeld in 2015 en het Uwv concludeerde dat zij per 21 maart 2016 geschikt was voor verschillende functies, wat leidde tot de beëindiging van haar ziekengeld.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was om één van de eerder geselecteerde functies te vervullen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkeringen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.